Rik Peels, al jaren verbonden aan de VU en daar sinds kort ook hoogleraar, heeft een indrukwekkende lijst van publicaties op het snijvlak van religie en filosofie. Dat is ook niet zo vreemd, want hij heeft zowel theologie als filosofie gestudeerd. Zijn recente boek Life without God: An Outsider’s Look at Atheism (Cambridge UP, 2023) bevindt zich ook op dit raakvlak en is net ook in het Nederlands verschenen als Leven zonder God: Wat je kunt leren van atheïsten (Kok, 2024). Zoals de Nederlandse ondertitel aangeeft, zoekt hij naar wat de gelovige kan leren van atheïsten. Ook atheïsten kunnen echter het nodige leren van dit boek. Peels wil het gepolariseerde debat voorbij en zoekt naar overeenkomsten en beweegredenen. Hieronder recenseer ik de Engelse editie. 

Peels over atheïsme
In het eerste hoofdstuk gaat Peels in op wat atheïsme is. Hij erkent dat atheïsme zowel kan slaan op de afwezigheid van geloof in een god (een uitgangspunt dat ik zelf voorsta), maar geeft de voorkeur aan een sterkere definitie: “the belief or conviction that there are no gods” (p. 5). Hij ziet atheïsme niet als een wereldbeschouwing (“atheism as such does not have an explicit view of the world”, p. 9), en dat deel ik met hem. Atheïsme is uiteraard wel onderdeel van een wereldbeschouwing (in het Westen meestal seculier humanisme), maar is zelf slechts een ontkennende positie. Peels erkent dat het atheïsme groeit, en dat is voor hem reden te meer om het serieus te nemen en ervan te willen leren. 

God (of een god) vat Peels op als “a supernatural person who is thought to be worthy of worship” (p. 7). Hij wil het vooral hebben over de God van de drie grote monotheïstische religies: “God is perfect in every regard – omniscient, omnipotent, infallibly good, eternal, and omnipresent – and that he is the creator of the universe.” (p. 7). Alleen al over deze definities valt een hoop te zeggen, maar voor nu zal ik hierin met Peels meegaan. In een voetnoot maakt hij de volgende interssante opmerking: “I will refer to God with the words hehim, and his even though, of course, God is neither male nor female.” (p. 7, onderstreping BK). De vanzelfsprekendheid waarmee hij hier al over het gebrek aan geslacht van God spreekt, loopt voortuit op een probleem dat nog vaak terug zal komen: hoe weet Peels dit over God?  

Een karikaturaal Godsbeeld?
Dit punt, dat in het boek veel terugkomt, is dus of aannames en uitspraken over God wel kloppen. Peels verwijt atheïsten vaak dat ze onjuiste of minstens twijfelachtige uitspraken over God doen en dat gebruiken in hun argumenten, waardoor de argumenten ondeugdelijk worden. Atheïsten zouden een karikaturaal Godsbeeld hebben. Het probleem hiermee is echter dat Peels zelf ook allerlei aannames en uitspraken over God doet, maar hoe weten we dat die wél juist zijn? Er is hier een groter onderliggend probleem: hoe weten we überhaupt welke uitspraken over God juist zijn? En hoe kunnen we dat weten? 

We kunnen natuurlijk uitzoeken wat gelovigen over God beweren, maar die uitspraken verschillen onderling nogal en spreken elkaar zelfs regelmatig tegen, zeker tussen gelovigen uit verschillende religieuze tradities. Ik heb dit probleem in het verleden ook al eens aangekaart (zie hier en hier). Peels verwijt atheïsten dus een theologische zonde waaraan hij zichzelf ook schuldig maakt. Zijn eigen Godsbeeld (net als dat van veel moderne theologen) staat overigens ver af van dat van de Bijbel, een God die meer weg heeft van een supermens dan de abstracte constructie van latere theologen en godsdienstfilosofen. Dit is overtuigend aangetoond door eminente Bijbelwetenschappers als James KugelMark Smith en Francesca Stavrakopoulou.

Bovengenoemd probleem speelt ook bij theïstisch argumenten en religieuze verklaringen, want ook die gaan uit van allerlei aannames over God en veronderstellen niet zelden bepaalde goddelijke intenties. Maar hoe weten we dat die kloppen? Ook dit probleem met goddelijke verklaringen heb ik al eens aangekaart

Frustrerend is hoe gemakkelijk Peels speculeert over Gods eigenschappen en bedoelingen, en zo meent atheïstische argumenten de wind uit de zeilen te kunnen nemen. Zijn tegenwerpingen hebben steeds deze structuur: atheïst veronderstelt X over God, maar wie zegt dat dat zo is? Y kan ook juist zijn, en misschien Z ook nog wel! De secties waarin dit gebeurt, worden gekenmerkt door een aantal maybe’s (“maybe God could/would/is”). Een slimme theoloog-filosoof als Peels kan zo een schier oneindige hoeveelheid redenen – al dan niet ad hoc – bedenken om God te ‘redden’. Het handige aan deze immunisatietruc is dat je hem altijd in kunt zetten bij kritiek, want het valt toch niet te controleren. Straks zal ik dit met een aantal voorbeelden illustreren. 

Peels voelt dit probleem zelf ook aan, zo blijkt tegen het einde van het boek, maar stelt: “I don’t think we should worry that religions immunize themselves from criticism in this way” (p. 170). Hiervoor geeft hij twee redenen. Als eerste hebben de religieuze tradities zelf al “slightly more nuanced, fine-tuned conceptions of faith and of God” (p. 170) ontwikkeld, en niet als reactie op atheïstische kritiek. Maar hoe ontkracht dit gegeven de kritiek van de atheïst op de immunisatiestrategie? Ten tweede ziet hij de theologische flexibiliteit als een deugd: “flexibility is usually taken to be a strong point of a view, something that counts in a view’s favor” (p. 170). Waarop baseert hij dit? Een positie, standpunt of hypothese die eindeloos kan meebuigen, is volgens mij juist kenmerkend voor complottheorieën en pseudowetenschap. Het lijkt me niet dat Peels die kant op wil, maar ik zie niet hoe hij daarvandaan kan blijven. Een God die compatibel is (of gemaakt kan worden) met elke mogelijke stand van zaken, is niet te onderscheiden van een God die niet bestaat.

Redenen voor atheïsme
In hoofdstuk 2 gaat Peels in op wat atheïsten motiveert. Hij merkt terecht op dat veel atheïsten niet (alleen) door een zuiver intellectuele afweging van argumenten tot hun positie komen. Ik denk dat hij daarin gelijk heeft: een wereldbeeld, waar atheïsme onderdeel van kan zijn, is veeleer een web van overtuigingen en drijfveren. Wat daarin redelijk, betekenisvol en goed is, kun je niet isoleren. Hij waarschuw ook voor een te dogmatische vorm van atheïsme: blijven doorgewinterde atheïsten nog wel openstaan voor hun ongelijk? Zijn ze niet té sceptisch? Ik denk dat dit legitieme zorgen zijn, en atheïsten zouden dit altijd in hun achterhoofd moeten houden. Wel denk ik, op grond van veel ervaring met allerlei soorten gelovigen, dat deze zorgen bij veel gelovigen (mutatis mutandis) veel terechter zijn. 

Ook worden sommige atheïsten gedreven door slechte redenen, bijvoorbeeld negatieve ervaring met religie of afkeer van God. Dit betekent echter niet dat God niet bestaat, zoals Peels terecht opmerkt. Wel zijn dit soort redenen mogelijk uit te werken tot een argument dat iets zegt over Gods bestaan, zoals hij ook aangeeft. We zouden ze wellicht kunnen zien als impliciete atheïstische argumenten. Een volgens Peels slechte reden die dat volgens mij niet is, is het idee dat religie grond aan de wetenschap aan het verliezen is. Wetenschappelijke ontwikkelingen maken het bestaan van God wel degelijk onwaarschijnlijker, zoals ik hier betoogd heb. Dit is voor veel huidige atheïsten een belangrijke reden, denk ik.

Verder moeten atheïsten oppassen alle gelovigen niet over een kam te scheren, en ze zeker niet te zien als allemaal fundamentalisten. Wel denk ik dat het aandeel van de fundamentalisten groter is dan Peels denkt, wat bijvoorbeeld blijkt uit het grote aandeel van creationisten wereldwijd (ik bespreek dat hier). Ik vrees dat de verfijnde religieuze opvattingen van Peels zelf zeldzamer zijn dan die van fundamentalisten. 

Atheïstische filosofische aannames
Het boek is sterk in het laten zien welke filosofische aannames atheïsten (vaak impliciet) maken. Dit betekent niet dat deze aannames ook onjuist of onverdedigbaar zijn (zoals Peels zelf ook opmerkt), maar wel dat ze verdedigd moeten worden wil een atheïst ervandaan kunnen vertrekken. Ik denk dat veel atheïsten op dit punt kunnen leren, zeker atheïsten met een natuurwetenschappelijke in plaats van een filosofische achtergrond. Ook ik leer nog steeds op dit gebied. Wel is het de vraag of daar altijd ruimte voor is, zeker in populaire literatuur of publieke debatten: je moet gezien de beperkte ruimte of tijd bepaalde aannames doen die je op dat moment niet kunt verantwoorden. Desalniettemin is het wel belangrijk je daarvan bewust te zijn en er goed over na te denken, en het boek van Peels helpt daarbij. De atheïst kan ermee voorkomen met de mond vol tanden te staan als een gelovige hem op zijn (impliciete) aannames wijst en hem vraagt die te verdedigen. 

Een voorbeeld van zo’n aanname – in hoofdstuk 3 behandelt hij er een aantal als cognitive frameworks – is sciëntisme (een onderwerp waar Peels meer over gepubliceerd heeft overigens). Het probleem met sciëntisme is dat er nogal wat verschillende varianten van zijn. Een aantal daarvan zijn problematisch, zoals Peels ook laat zien. Ik meen echter dat er ook een variant is die niet vatbaar is voor Peels’ kritiek en goed te verdedigen valt, zoals ik ook hier gedaan heb. Ook hier weer geldt dat sommige atheïsten te gemakkelijk een vorm van sciëntisme verdedigen (of impliciet aannemen) die problematisch is, zoals Peels ook laat zien. 

Atheïsme als properly basic?
Hoofdstuk 4 vond ik het interessantst omdat het de kwestie waar de bewijslast ligt (bij de theïst of atheïst) benadert vanuit een voor mij nieuw perspectief: kan atheïsme een properly basic belief zijn? Dit zijn basale overtuigingen die niet verder hoeven te worden beargumenteerd, maar toch rationeel zijn. Als ik bijvoorbeeld nu de ervaring heb van een beeldscherm voor mij, hoef ik verder niet te beargumenteren dat er daadwerkelijk een scherm voor mij staat: mijn directe ervaring is genoeg. Sommige godsdienstfilosofen menen dat het bestaan van God ook zo’n overtuiging is, waardoor we rationeel in God kunnen geloven zonder enig argument.

Dit is zelfs onder gelovige godsdienstfilosofen controversieel, maar de interessante vraag die Peels stelt is of niet ook de atheïst iets vergelijkbaars kan beweren over zijn atheïsme, dat atheïsme dus redelijk is zonder argumenten te geven. Peels meent van niet en probeert te laten zien dat de situatie niet symmetrisch is. Ik denk niet dat hij daarin slaagt. Het lijkt me interessant om dit eens verder uit te diepen in de toekomst, dus ik volsta hier met slechts enkele opmerkingen.

Het bestaan van God is volgens mij niet properly basic omdat er succesvolle defeaters zijn. Dit zijn argumenten die de basale overtuiging tegenspreken (rebutting) of ondermijnen (undermining), waardoor deze niet zonder meer aangenomen kan worden en dus verder beargumenteerd zal moeten worden. Het voert te ver om daar nu verder op in te gaan, maar een voorbeeld van dergelijke kritiek geef ik hier en hier op religieuze ervaringen.

In zijn poging de asymmetrie aan te tonen, is Peels op zoek naar redenen waarom de gelovige zonder argumenten in God kan geloven. Daarbij neemt hij evenwel zaken over God aan die niet overduidelijk waar zijn, en dus eerst beargumenteerd moeten worden. Ik illustreer dat aan de hand van een voorbeeld: “If God exists, then there is a perfectly good and omnipotent being who created the world, including us. And if that’s true, then it is not at all unlikely that God wants us to know that he exists.” (p. 93). De vermeende ervaringen van de gelovige zouden dit dan bevestigen. Maar waarom zou dat zo zijn? Peels doet hier een aanname over God, maar beargumenteert die verder niet. Waarom zou God geïnteresseerd zijn in mensen, en niet bijvoorbeeld in zwarte gaten of waterstofatomen? En zelfs als Hij geïnteresseerd zou zijn in mensen, waarom zou Hij dan ook willen dat wij in Hem geloven? Het punt is niet dat er geen antwoorden op deze vragen zijn, maar dat je die eerst zult moeten geven en beargumenteren om tot de vermeende properly basic overtuiging van Peels te komen. 

Als dit echter niet nodig is, kan de atheïst met een vergelijkbaar argument komen, bijvoorbeeld: als een algoede en almachtige God bestaat, is het onwaarschijnlijk dat er veel leed in de wereld is. Dergelijk leed is er wel, dus een algoede en almachtige God bestaat (waarschijnlijk) niet. Ook hier doet de atheïst aannames over God die hij verder niet beargumenteert, maar daarin verschilt hij dus niet van wat Peels in het bovengenoemde citaat doet. De gelovige die alleen op grond van zijn ervaring beweert dat God bestaat, is dus net zo (on)redelijk als de atheïst die alleen op grond van zijn ervaring beweert dat God niet bestaat.

Peels vraagt zich terecht af of, als een atheïst een “argumentative gap” dient te overbruggen om van zijn ervaring naar ongeloof te komen, die niet ook geldt voor de theïst. Hij meent van niet, want: “Many religious believers, certain philosophers included, claim that there are mystical experiences in which people experience God directly.” (p. 103) Maar dat is juist de vraag! Hoe weten ze dat het God is die ze ervaren, en niet iets anders, wat ze vervolgens als God interpreteren? De duiding van elke ervaring is ‘theoriegeladen’, in de zin dat je een ervaring altijd interpreteert in een bepaald wereldbeeld. Het zou ook nog kunnen zijn dat deze mystici hallucineren als ze menen God te ervaren. Het feit dat de ervaringen van gelovigen onderling nogal verschillen en soms zelfs conflicteren, problematiseert de waarachtigheid van dergelijke ervaringen nog verder. Ook de gelovige heeft dus een “argumentative gap” om te overbruggen en staat in dit opzicht dus op gelijke voet met de atheïst. Er valt over deze kwestie nog veel meer te zeggen, maar dat hoop ik te bewaren tot een later moment, want interessant is het wel.

Atheïsten over geloof en gelovigen
In het volgende hoofdstuk gaat Peels in op wat atheïsten over geloof en gelovigen zeggen. Hij begint met de claim dat gebed ineffectief zou zijn, gezien het wetenschappelijk onderzoek dat daarnaar gedaan is. Hij merkt terecht op dat gebed voor gelovigen meerdere doelen dient, waarvan het in vervulling gaan van gebed, bijvoorbeeld een voorbede, er slecht een is. Deze andere doelen kunnen evenwel ook bereikt worden als gebed slechts op placebo berust. Juist daarom is gebed dat niet gevoelig is voor placebo zo interessant, zoals bij de goede wetenschappelijke onderzoeken daarnaar. 

Die vinden alleen niets. Dat kun je natuurlijk verklaren met oncontroleerbare theologische hypothesen, zoals Peels ook doet, maar zou het niet zeer interessant zijn als er wél iets uit zo’n onderzoek zou komen? Dan heeft de atheïst echt wat uit te leggen! De Bijbelse God heeft met dergelijke experimenten overigens geen moeite, zoals uit onder andere 1 Koningen 18 blijkt. Zo’n sterk verhaal, net als de andere grootse verhoringen van gebed in de Bijbel, is uiteraard niet te controleren. Ook is er geen overtuigende evidentie voor een effect van gebed anders dan placebo, zelfs niet buiten een experimentele setting (zie ook hier). Dit is uiteraard precies wat je mag verwachten als atheïsme juist is. 

Moderne atheïsten zien het bestaan van God vaak als een (gefaalde) hypothese. Peels merkt terecht op dat gelovigen dat niet doen, enkele uitzonderingen daargelaten. Ik denk echter dat dit vooral een psychologisch en theologisch gegeven is over gelovigen (ze beleven hun geloof niet als een hypothese, het is theologisch ongepast), maar filosofisch gezien kun je het bestaan van God wel degelijk zo zien. Een wereld waarin God bestaat, is namelijk een andere wereld dan een waarin God niet bestaat, zeker als het om de interacterende God gaat van de grote godsdiensten. Elke handeling van God in die wereld heeft empirische gevolgen, en is daarmee (in principe) empirisch aantoonbaar. Een wereld waarin Jezus vleselijk is opgestaan, is bijvoorbeeld een empirisch andere wereld dan een waarin hij dat niet is. Dit kun je daarom prima zien als een hypothese, al zal de gelovige dat om psychologische en theologische redenen niet doen. 

Peels maakt de aardige vergelijking dat de liefde die je partner voor je heeft ook geen hypothese is. Het punt is echter dat een partner die van je houdt bepaalde dingen doet (of juist niet) die een partner die niet van je houdt niet zou doen. Het is alleen wat ongebruikelijk (en ongepast) dat verschil als een verschil in hypothese te zien, maar je kunt het wel zo zien. 

We kunnen het idee van een hypothese ook iets oprekken naar een verklaring: gelovigen menen dat God bepaalde zaken verklaart: van de vermeende finetuning van de kosmos tot vermeende wonderbaarlijke genezingen. Ik denk dat je dergelijke goddelijke verklaringen kunt afzetten tegen naturalistische verklaringen, en dat naturalistische verklaringen dan beter zijn. Peels merkt hier terecht op dat God voor de gelovige méér is dan een goede verklaring, maar dat neemt niet weg dat God wel degelijk een slechte verklaring of gefaalde hypothese kan zijn, zoals atheïsten beweren, zeker als je het uit de psychologische context van de gelovige beleving haalt. 

Vervolgens gaat Peels in op wat we mogen verwachten van een goddelijke openbaring. Mogen we van God niet iets beters verwachten dan een wereldbeeld en moraal die typische is voor die tijd en cultuur (zie hier en hier), bijvoorbeeld met wetenschappelijke inzichten die onmogelijk door mensen destijds bedacht konden zijn? Volgens Peels niet, want God wil iets anders openbaren: “God wanted to reveal his goodness, his grace, his love, his intentions for humankind, his kingdom, his redemption in Jesus Christ, and the like, not a body of scientific or political knowledge.” (p. 129). Maar hoe weet Peels dit? Hij veronderstelt hier bepaalde theologische opvattingen, maar hoe weten we dat die juist zijn? Met het specifiek christelijke deel zijn miljarden andere gelovigen het alleen al oneens. De interessante vraag wat vermeende goddelijke openbaring betreft, is hoe we kunnen weten dat het méér is dan zuiver mensenwerk, zoals de gelovige meent. Op deze cruciale vraag geeft Peels helaas geen antwoord. Niets wijst erop dat vermeende openbaringen als de Bijbel of de Koran meer zijn dan mensenwerk alleen, precies zoals de atheïst verwacht.

Het laatste punt in dit hoofdstuk dat ik wil bespreken, is de God of the Gaps, een veelgehoorde kritiek van atheïsten richting gelovigen. Peels meent dan ook niet dat we God moeten zoeken in de gaten in onze kennis, maar doet, ironische genoeg, dat zelf wel op bepaalde punten, net als een aantal andere gelovige godsdienstfilosofen. Ik zal dat illustreren met drie voorbeelden. Peels noemt als slecht voorbeeld van een God-van-de-gaten de vermeende ‘onherleidbare complexiteit’ die volgens de aanhangers van Intelligent Design in de natuur te vinden is. De door hem gewaardeerde godsdienstfilosoof Alvin Plantinga gebruikt dit echter als argument. Ook noemt hij Francis Collins als een voorbeeld van een invloedrijke gelovige die “careful [is] to avoid any God-of-the-gaps arguments” (p. 134), maar Collins komt zelf met een God-van-de-gaten wat de menselijke moraal betreft

Tot slot Peels zelf. Hij meent dat er gaten zijn die wél gebruikt mogen worden voor godsargumenten omdat het gaten zijn die “cannot be filled by science because the issue is beyond the purview of science” (p. 132). Als voorbeelden hiervan geeft hij “the big bang, the fine-tuning of the universe, human consciousness, beauty, and the regularity of nature” (p. 132). Heel wat natuurwetenschappers will beg to differ, want dit zijn actieve natuurwetenschappelijke onderzoeksgebieden, en daarin worden naturalistische verklaringen gegeven voor deze ‘gaps’. Peels beroept zich dus zelf ook op een God-of-the-gaps, terwijl hij atheïsten verwijt dit (weldenkende) gelovigen onterecht in de schoenen te schuiven. 

Atheïstische argumenten
Ook in het volgende hoofdstuk komen we ironie tegen. Peels begint met het atheïstische argument dat een almachtige, intelligente en algoede God niet zo’n inefficiënt en gruwelijk proces als evolutie zou gebruiken voor Zijn schepping. Bekende atheïsten als Richard Dawkins en Sam Harris maken dit argument, en ik heb dit zelf ook gedaan (o.a. hier en hier). Het probleem met dit argument is volgens Peels dat we hiervoor bepaalde intenties bij God als schepper moeten aannemen, en daarmee worden Dawkins en Harris “amateur theologians” (p. 146). Ironisch genoeg maakt Peels vervolgens zelf echter ook allerlei aannames over waarom God als Schepper wel weg kan komen met het inefficiënte en gruwelijke scheppingsmechanisme. Maar ook hier weer geldt: hoe weet Peels dit? Zijn aannames over God zijn minstens zo speculatief (en oncontroleerbaar!) als die van Dawkins en Harris. Peels wants to have his cake and eat it too. De theologische aannames van Dawkins en Harris lijken me zelfs nog redelijker, want het is (in ieder geval prima facie) duidelijk dat gigantisch veel gruwelijk leed strijdig is met een algoede en almachtige God, zoals veel gelovigen zelf ook aanvoelen.

Hetzelfde geldt voor het ‘argument van schaal’: is het universum dat we ontdekt hebben niet heel anders dan wat je mag verwachten als God het speciaal voor de mens geschapen heeft? Was een klein, geocentrische universum, zoals we dat ook in de Bijbel en Koran vinden, niet veel logischer geweest? Peels voelt de kracht van dit punt, want hij wijst op de theologische weerstand bij de acceptatie het moderne kosmologische wereldbeeld (ik bespreek dat ook hier). Maar ook hier weet hij zijn truc weer in te zetten: maybe heeft God wel allerlei goede redenen om af te wijken van wat logisch lijkt? Wederom speculeert hij erop los.  

Hierna behandelt bij het probleem van het lijden, of zoals het ook wel bekend staat: the problem of evil. Dit is misschien wel krachtigste en meest gehoorde atheïstische argument. Hij erkent dat dit een serieus probleem is, dat sinds Darwin alleen maar groter geworden is, vooral bij een Godsbeeld waarin God om mensen geeft. Hij bespreekt kort een aantal reacties op dit probleem (theodicees), maar moet toegeven: “that I do believe that the problem of evil remains the largest and most profound challenge for anyone who believes in God” (p. 163). De ernst van dit probleem hangt echter van het Godsbeeld, en hiervan kan de gelovige leren volgens Peels. 

Ook het probleem van goddelijke verborgenheid wordt door Peels besproken: waarom blijft God voor zovelen verborgen, ook als ze naarstig en oprecht naar Hem op zoek zijn? Peels komt ook hier met een aantal maybe’s, maar moet toegeven: “the problem of divine hiddenness remains in many ways a serious obstacle and challenge” (p. 169). Wederom kan de gelovige zich hier afvragen of zijn Godsbeeld niet “all too primitive and anthropomorphic” (p. 169) is. Met dit atheïstische argument ben ik overigens zelf nog het minst bekend, dus dit is voor mij ook een uitnodiging om me hier nog eens in te verdiepen. 

Een open en kritische zoektocht
Uit het laatste hoofdstuk wil ik twee zaken lichten. De gelovige Peels geeft concluderend toe dat atheïsme misschien rationeel kán zijn, afhankelijk van de gronden waarop dat gebeurt: “What we’ve seen, then, isn’t an answer to the question of whether atheism can sometimes be rational. Maybe it can, maybe it can’t.” (p. 175). 

Dit hangt samen met de open en kritische zoektocht naar waarheid waarvoor Peels pleit. Volgens hem zijn daarbij vooral drie zaken belangrijk. Als eerste moeten we de mechanismen die voor onze overtuigingen zorgen verbeteren. Ten tweede moeten we het bewijs (evidence) goed bestuderen. Ten derde moeten we werken aan onze cognitieve deugden en zonden: “We can seek to be more open-minded, humbler, more thorough, more creative, or more perseverant. We can try to become less gullible, less narrow-minded, less stubborn, and less superficial.” (p. 179). Amen!

Conclusie
Het boek is eerlijk in dat het aangeeft waar de intellectuele problemen voor gelovigen zitten en waar ze kunnen leren van atheïstische argumenten. Peels roept ook op tot een open en kritische zoektocht naar de waarheid, hetgeen ik alleen maar kan onderschrijven. Uiteraard valt er ook genoeg kritiek te leveren op het boek, en wat ik hierboven gedaan heb, is slechts het topje van de ijsberg. Vooral de bijna grenzeloze theologische speculatie is frustrerend in een intellectueel debat. Het boek is desalniettemin leerzaam, vooral voor atheïsten – en zeker voor atheïsten met weinig tot geen filosofische achtergrond. De scherpe filosoof en theoloog Peels is een goede steen om de atheïstische geest aan te slijpen.

 

Wie zijn er online?

We hebben 120 gasten en geen leden online

Geef je mening

Welke positie over het bestaan van god(en) onderschrijft u?

Bekende atheïsten

Daniel RadcliffDaniel Jacob Radcliffe, Engelse acteur (vooral bekend van zijn rol als Harry Potter).

Citaat

If you have a faith, it is statistically overwhelmingly likely that it is the same faith as your parents and grandparents had. No doubt soaring cathedrals, stirring music, moving stories and parables, help a bit. But by far the most important variable determining your religion is the accident of birth. The convictions that you so passionately believe would have been a completely different, and largely contradictory, set of convictions, if only you had happened to be born in a different place. Epidemiology, not evidence.

~ Richard Dawkins

Rik Peels, al jaren verbonden aan de VU en daar sinds kort ook hoogleraar, heeft een indrukwekkende lijst van publicaties op het snijvlak van religie en filosofie. Dat is ook niet zo vreemd, want hij heeft zowel theologie als filosofie gestudeerd. Zijn recente boek Life without God: An Outsider’s Look at Atheism (Cambridge UP, 2023) bevindt zich ook op dit raakvlak en is net ook in het Nederlands verschenen als Leven zonder God: Wat je kunt leren van atheïsten (Kok, 2024). Zoals de Nederlandse ondertitel aangeeft, zoekt hij naar wat de gelovige kan leren van atheïsten. Ook atheïsten kunnen echter het nodige leren van dit boek. Peels wil het gepolariseerde debat voorbij en zoekt naar overeenkomsten en beweegredenen. Hieronder recenseer ik de Engelse editie. 

Peels over atheïsme
In het eerste hoofdstuk gaat Peels in op wat atheïsme is. Hij erkent dat atheïsme zowel kan slaan op de afwezigheid van geloof in een god (een uitgangspunt dat ik zelf voorsta), maar geeft de voorkeur aan een sterkere definitie: “the belief or conviction that there are no gods” (p. 5). Hij ziet atheïsme niet als een wereldbeschouwing (“atheism as such does not have an explicit view of the world”, p. 9), en dat deel ik met hem. Atheïsme is uiteraard wel onderdeel van een wereldbeschouwing (in het Westen meestal seculier humanisme), maar is zelf slechts een ontkennende positie. Peels erkent dat het atheïsme groeit, en dat is voor hem reden te meer om het serieus te nemen en ervan te willen leren. 

God (of een god) vat Peels op als “a supernatural person who is thought to be worthy of worship” (p. 7). Hij wil het vooral hebben over de God van de drie grote monotheïstische religies: “God is perfect in every regard – omniscient, omnipotent, infallibly good, eternal, and omnipresent – and that he is the creator of the universe.” (p. 7). Alleen al over deze definities valt een hoop te zeggen, maar voor nu zal ik hierin met Peels meegaan. In een voetnoot maakt hij de volgende interssante opmerking: “I will refer to God with the words hehim, and his even though, of course, God is neither male nor female.” (p. 7, onderstreping BK). De vanzelfsprekendheid waarmee hij hier al over het gebrek aan geslacht van God spreekt, loopt voortuit op een probleem dat nog vaak terug zal komen: hoe weet Peels dit over God?  

Een karikaturaal Godsbeeld?
Dit punt, dat in het boek veel terugkomt, is dus of aannames en uitspraken over God wel kloppen. Peels verwijt atheïsten vaak dat ze onjuiste of minstens twijfelachtige uitspraken over God doen en dat gebruiken in hun argumenten, waardoor de argumenten ondeugdelijk worden. Atheïsten zouden een karikaturaal Godsbeeld hebben. Het probleem hiermee is echter dat Peels zelf ook allerlei aannames en uitspraken over God doet, maar hoe weten we dat die wél juist zijn? Er is hier een groter onderliggend probleem: hoe weten we überhaupt welke uitspraken over God juist zijn? En hoe kunnen we dat weten? 

We kunnen natuurlijk uitzoeken wat gelovigen over God beweren, maar die uitspraken verschillen onderling nogal en spreken elkaar zelfs regelmatig tegen, zeker tussen gelovigen uit verschillende religieuze tradities. Ik heb dit probleem in het verleden ook al eens aangekaart (zie hier en hier). Peels verwijt atheïsten dus een theologische zonde waaraan hij zichzelf ook schuldig maakt. Zijn eigen Godsbeeld (net als dat van veel moderne theologen) staat overigens ver af van dat van de Bijbel, een God die meer weg heeft van een supermens dan de abstracte constructie van latere theologen en godsdienstfilosofen. Dit is overtuigend aangetoond door eminente Bijbelwetenschappers als James KugelMark Smith en Francesca Stavrakopoulou.

Bovengenoemd probleem speelt ook bij theïstisch argumenten en religieuze verklaringen, want ook die gaan uit van allerlei aannames over God en veronderstellen niet zelden bepaalde goddelijke intenties. Maar hoe weten we dat die kloppen? Ook dit probleem met goddelijke verklaringen heb ik al eens aangekaart

Frustrerend is hoe gemakkelijk Peels speculeert over Gods eigenschappen en bedoelingen, en zo meent atheïstische argumenten de wind uit de zeilen te kunnen nemen. Zijn tegenwerpingen hebben steeds deze structuur: atheïst veronderstelt X over God, maar wie zegt dat dat zo is? Y kan ook juist zijn, en misschien Z ook nog wel! De secties waarin dit gebeurt, worden gekenmerkt door een aantal maybe’s (“maybe God could/would/is”). Een slimme theoloog-filosoof als Peels kan zo een schier oneindige hoeveelheid redenen – al dan niet ad hoc – bedenken om God te ‘redden’. Het handige aan deze immunisatietruc is dat je hem altijd in kunt zetten bij kritiek, want het valt toch niet te controleren. Straks zal ik dit met een aantal voorbeelden illustreren. 

Peels voelt dit probleem zelf ook aan, zo blijkt tegen het einde van het boek, maar stelt: “I don’t think we should worry that religions immunize themselves from criticism in this way” (p. 170). Hiervoor geeft hij twee redenen. Als eerste hebben de religieuze tradities zelf al “slightly more nuanced, fine-tuned conceptions of faith and of God” (p. 170) ontwikkeld, en niet als reactie op atheïstische kritiek. Maar hoe ontkracht dit gegeven de kritiek van de atheïst op de immunisatiestrategie? Ten tweede ziet hij de theologische flexibiliteit als een deugd: “flexibility is usually taken to be a strong point of a view, something that counts in a view’s favor” (p. 170). Waarop baseert hij dit? Een positie, standpunt of hypothese die eindeloos kan meebuigen, is volgens mij juist kenmerkend voor complottheorieën en pseudowetenschap. Het lijkt me niet dat Peels die kant op wil, maar ik zie niet hoe hij daarvandaan kan blijven. Een God die compatibel is (of gemaakt kan worden) met elke mogelijke stand van zaken, is niet te onderscheiden van een God die niet bestaat.

Redenen voor atheïsme
In hoofdstuk 2 gaat Peels in op wat atheïsten motiveert. Hij merkt terecht op dat veel atheïsten niet (alleen) door een zuiver intellectuele afweging van argumenten tot hun positie komen. Ik denk dat hij daarin gelijk heeft: een wereldbeeld, waar atheïsme onderdeel van kan zijn, is veeleer een web van overtuigingen en drijfveren. Wat daarin redelijk, betekenisvol en goed is, kun je niet isoleren. Hij waarschuw ook voor een te dogmatische vorm van atheïsme: blijven doorgewinterde atheïsten nog wel openstaan voor hun ongelijk? Zijn ze niet té sceptisch? Ik denk dat dit legitieme zorgen zijn, en atheïsten zouden dit altijd in hun achterhoofd moeten houden. Wel denk ik, op grond van veel ervaring met allerlei soorten gelovigen, dat deze zorgen bij veel gelovigen (mutatis mutandis) veel terechter zijn. 

Ook worden sommige atheïsten gedreven door slechte redenen, bijvoorbeeld negatieve ervaring met religie of afkeer van God. Dit betekent echter niet dat God niet bestaat, zoals Peels terecht opmerkt. Wel zijn dit soort redenen mogelijk uit te werken tot een argument dat iets zegt over Gods bestaan, zoals hij ook aangeeft. We zouden ze wellicht kunnen zien als impliciete atheïstische argumenten. Een volgens Peels slechte reden die dat volgens mij niet is, is het idee dat religie grond aan de wetenschap aan het verliezen is. Wetenschappelijke ontwikkelingen maken het bestaan van God wel degelijk onwaarschijnlijker, zoals ik hier betoogd heb. Dit is voor veel huidige atheïsten een belangrijke reden, denk ik.

Verder moeten atheïsten oppassen alle gelovigen niet over een kam te scheren, en ze zeker niet te zien als allemaal fundamentalisten. Wel denk ik dat het aandeel van de fundamentalisten groter is dan Peels denkt, wat bijvoorbeeld blijkt uit het grote aandeel van creationisten wereldwijd (ik bespreek dat hier). Ik vrees dat de verfijnde religieuze opvattingen van Peels zelf zeldzamer zijn dan die van fundamentalisten. 

Atheïstische filosofische aannames
Het boek is sterk in het laten zien welke filosofische aannames atheïsten (vaak impliciet) maken. Dit betekent niet dat deze aannames ook onjuist of onverdedigbaar zijn (zoals Peels zelf ook opmerkt), maar wel dat ze verdedigd moeten worden wil een atheïst ervandaan kunnen vertrekken. Ik denk dat veel atheïsten op dit punt kunnen leren, zeker atheïsten met een natuurwetenschappelijke in plaats van een filosofische achtergrond. Ook ik leer nog steeds op dit gebied. Wel is het de vraag of daar altijd ruimte voor is, zeker in populaire literatuur of publieke debatten: je moet gezien de beperkte ruimte of tijd bepaalde aannames doen die je op dat moment niet kunt verantwoorden. Desalniettemin is het wel belangrijk je daarvan bewust te zijn en er goed over na te denken, en het boek van Peels helpt daarbij. De atheïst kan ermee voorkomen met de mond vol tanden te staan als een gelovige hem op zijn (impliciete) aannames wijst en hem vraagt die te verdedigen. 

Een voorbeeld van zo’n aanname – in hoofdstuk 3 behandelt hij er een aantal als cognitive frameworks – is sciëntisme (een onderwerp waar Peels meer over gepubliceerd heeft overigens). Het probleem met sciëntisme is dat er nogal wat verschillende varianten van zijn. Een aantal daarvan zijn problematisch, zoals Peels ook laat zien. Ik meen echter dat er ook een variant is die niet vatbaar is voor Peels’ kritiek en goed te verdedigen valt, zoals ik ook hier gedaan heb. Ook hier weer geldt dat sommige atheïsten te gemakkelijk een vorm van sciëntisme verdedigen (of impliciet aannemen) die problematisch is, zoals Peels ook laat zien. 

Atheïsme als properly basic?
Hoofdstuk 4 vond ik het interessantst omdat het de kwestie waar de bewijslast ligt (bij de theïst of atheïst) benadert vanuit een voor mij nieuw perspectief: kan atheïsme een properly basic belief zijn? Dit zijn basale overtuigingen die niet verder hoeven te worden beargumenteerd, maar toch rationeel zijn. Als ik bijvoorbeeld nu de ervaring heb van een beeldscherm voor mij, hoef ik verder niet te beargumenteren dat er daadwerkelijk een scherm voor mij staat: mijn directe ervaring is genoeg. Sommige godsdienstfilosofen menen dat het bestaan van God ook zo’n overtuiging is, waardoor we rationeel in God kunnen geloven zonder enig argument.

Dit is zelfs onder gelovige godsdienstfilosofen controversieel, maar de interessante vraag die Peels stelt is of niet ook de atheïst iets vergelijkbaars kan beweren over zijn atheïsme, dat atheïsme dus redelijk is zonder argumenten te geven. Peels meent van niet en probeert te laten zien dat de situatie niet symmetrisch is. Ik denk niet dat hij daarin slaagt. Het lijkt me interessant om dit eens verder uit te diepen in de toekomst, dus ik volsta hier met slechts enkele opmerkingen.

Het bestaan van God is volgens mij niet properly basic omdat er succesvolle defeaters zijn. Dit zijn argumenten die de basale overtuiging tegenspreken (rebutting) of ondermijnen (undermining), waardoor deze niet zonder meer aangenomen kan worden en dus verder beargumenteerd zal moeten worden. Het voert te ver om daar nu verder op in te gaan, maar een voorbeeld van dergelijke kritiek geef ik hier en hier op religieuze ervaringen.

In zijn poging de asymmetrie aan te tonen, is Peels op zoek naar redenen waarom de gelovige zonder argumenten in God kan geloven. Daarbij neemt hij evenwel zaken over God aan die niet overduidelijk waar zijn, en dus eerst beargumenteerd moeten worden. Ik illustreer dat aan de hand van een voorbeeld: “If God exists, then there is a perfectly good and omnipotent being who created the world, including us. And if that’s true, then it is not at all unlikely that God wants us to know that he exists.” (p. 93). De vermeende ervaringen van de gelovige zouden dit dan bevestigen. Maar waarom zou dat zo zijn? Peels doet hier een aanname over God, maar beargumenteert die verder niet. Waarom zou God geïnteresseerd zijn in mensen, en niet bijvoorbeeld in zwarte gaten of waterstofatomen? En zelfs als Hij geïnteresseerd zou zijn in mensen, waarom zou Hij dan ook willen dat wij in Hem geloven? Het punt is niet dat er geen antwoorden op deze vragen zijn, maar dat je die eerst zult moeten geven en beargumenteren om tot de vermeende properly basic overtuiging van Peels te komen. 

Als dit echter niet nodig is, kan de atheïst met een vergelijkbaar argument komen, bijvoorbeeld: als een algoede en almachtige God bestaat, is het onwaarschijnlijk dat er veel leed in de wereld is. Dergelijk leed is er wel, dus een algoede en almachtige God bestaat (waarschijnlijk) niet. Ook hier doet de atheïst aannames over God die hij verder niet beargumenteert, maar daarin verschilt hij dus niet van wat Peels in het bovengenoemde citaat doet. De gelovige die alleen op grond van zijn ervaring beweert dat God bestaat, is dus net zo (on)redelijk als de atheïst die alleen op grond van zijn ervaring beweert dat God niet bestaat.

Peels vraagt zich terecht af of, als een atheïst een “argumentative gap” dient te overbruggen om van zijn ervaring naar ongeloof te komen, die niet ook geldt voor de theïst. Hij meent van niet, want: “Many religious believers, certain philosophers included, claim that there are mystical experiences in which people experience God directly.” (p. 103) Maar dat is juist de vraag! Hoe weten ze dat het God is die ze ervaren, en niet iets anders, wat ze vervolgens als God interpreteren? De duiding van elke ervaring is ‘theoriegeladen’, in de zin dat je een ervaring altijd interpreteert in een bepaald wereldbeeld. Het zou ook nog kunnen zijn dat deze mystici hallucineren als ze menen God te ervaren. Het feit dat de ervaringen van gelovigen onderling nogal verschillen en soms zelfs conflicteren, problematiseert de waarachtigheid van dergelijke ervaringen nog verder. Ook de gelovige heeft dus een “argumentative gap” om te overbruggen en staat in dit opzicht dus op gelijke voet met de atheïst. Er valt over deze kwestie nog veel meer te zeggen, maar dat hoop ik te bewaren tot een later moment, want interessant is het wel.

Atheïsten over geloof en gelovigen
In het volgende hoofdstuk gaat Peels in op wat atheïsten over geloof en gelovigen zeggen. Hij begint met de claim dat gebed ineffectief zou zijn, gezien het wetenschappelijk onderzoek dat daarnaar gedaan is. Hij merkt terecht op dat gebed voor gelovigen meerdere doelen dient, waarvan het in vervulling gaan van gebed, bijvoorbeeld een voorbede, er slecht een is. Deze andere doelen kunnen evenwel ook bereikt worden als gebed slechts op placebo berust. Juist daarom is gebed dat niet gevoelig is voor placebo zo interessant, zoals bij de goede wetenschappelijke onderzoeken daarnaar. 

Die vinden alleen niets. Dat kun je natuurlijk verklaren met oncontroleerbare theologische hypothesen, zoals Peels ook doet, maar zou het niet zeer interessant zijn als er wél iets uit zo’n onderzoek zou komen? Dan heeft de atheïst echt wat uit te leggen! De Bijbelse God heeft met dergelijke experimenten overigens geen moeite, zoals uit onder andere 1 Koningen 18 blijkt. Zo’n sterk verhaal, net als de andere grootse verhoringen van gebed in de Bijbel, is uiteraard niet te controleren. Ook is er geen overtuigende evidentie voor een effect van gebed anders dan placebo, zelfs niet buiten een experimentele setting (zie ook hier). Dit is uiteraard precies wat je mag verwachten als atheïsme juist is. 

Moderne atheïsten zien het bestaan van God vaak als een (gefaalde) hypothese. Peels merkt terecht op dat gelovigen dat niet doen, enkele uitzonderingen daargelaten. Ik denk echter dat dit vooral een psychologisch en theologisch gegeven is over gelovigen (ze beleven hun geloof niet als een hypothese, het is theologisch ongepast), maar filosofisch gezien kun je het bestaan van God wel degelijk zo zien. Een wereld waarin God bestaat, is namelijk een andere wereld dan een waarin God niet bestaat, zeker als het om de interacterende God gaat van de grote godsdiensten. Elke handeling van God in die wereld heeft empirische gevolgen, en is daarmee (in principe) empirisch aantoonbaar. Een wereld waarin Jezus vleselijk is opgestaan, is bijvoorbeeld een empirisch andere wereld dan een waarin hij dat niet is. Dit kun je daarom prima zien als een hypothese, al zal de gelovige dat om psychologische en theologische redenen niet doen. 

Peels maakt de aardige vergelijking dat de liefde die je partner voor je heeft ook geen hypothese is. Het punt is echter dat een partner die van je houdt bepaalde dingen doet (of juist niet) die een partner die niet van je houdt niet zou doen. Het is alleen wat ongebruikelijk (en ongepast) dat verschil als een verschil in hypothese te zien, maar je kunt het wel zo zien. 

We kunnen het idee van een hypothese ook iets oprekken naar een verklaring: gelovigen menen dat God bepaalde zaken verklaart: van de vermeende finetuning van de kosmos tot vermeende wonderbaarlijke genezingen. Ik denk dat je dergelijke goddelijke verklaringen kunt afzetten tegen naturalistische verklaringen, en dat naturalistische verklaringen dan beter zijn. Peels merkt hier terecht op dat God voor de gelovige méér is dan een goede verklaring, maar dat neemt niet weg dat God wel degelijk een slechte verklaring of gefaalde hypothese kan zijn, zoals atheïsten beweren, zeker als je het uit de psychologische context van de gelovige beleving haalt. 

Vervolgens gaat Peels in op wat we mogen verwachten van een goddelijke openbaring. Mogen we van God niet iets beters verwachten dan een wereldbeeld en moraal die typische is voor die tijd en cultuur (zie hier en hier), bijvoorbeeld met wetenschappelijke inzichten die onmogelijk door mensen destijds bedacht konden zijn? Volgens Peels niet, want God wil iets anders openbaren: “God wanted to reveal his goodness, his grace, his love, his intentions for humankind, his kingdom, his redemption in Jesus Christ, and the like, not a body of scientific or political knowledge.” (p. 129). Maar hoe weet Peels dit? Hij veronderstelt hier bepaalde theologische opvattingen, maar hoe weten we dat die juist zijn? Met het specifiek christelijke deel zijn miljarden andere gelovigen het alleen al oneens. De interessante vraag wat vermeende goddelijke openbaring betreft, is hoe we kunnen weten dat het méér is dan zuiver mensenwerk, zoals de gelovige meent. Op deze cruciale vraag geeft Peels helaas geen antwoord. Niets wijst erop dat vermeende openbaringen als de Bijbel of de Koran meer zijn dan mensenwerk alleen, precies zoals de atheïst verwacht.

Het laatste punt in dit hoofdstuk dat ik wil bespreken, is de God of the Gaps, een veelgehoorde kritiek van atheïsten richting gelovigen. Peels meent dan ook niet dat we God moeten zoeken in de gaten in onze kennis, maar doet, ironische genoeg, dat zelf wel op bepaalde punten, net als een aantal andere gelovige godsdienstfilosofen. Ik zal dat illustreren met drie voorbeelden. Peels noemt als slecht voorbeeld van een God-van-de-gaten de vermeende ‘onherleidbare complexiteit’ die volgens de aanhangers van Intelligent Design in de natuur te vinden is. De door hem gewaardeerde godsdienstfilosoof Alvin Plantinga gebruikt dit echter als argument. Ook noemt hij Francis Collins als een voorbeeld van een invloedrijke gelovige die “careful [is] to avoid any God-of-the-gaps arguments” (p. 134), maar Collins komt zelf met een God-van-de-gaten wat de menselijke moraal betreft

Tot slot Peels zelf. Hij meent dat er gaten zijn die wél gebruikt mogen worden voor godsargumenten omdat het gaten zijn die “cannot be filled by science because the issue is beyond the purview of science” (p. 132). Als voorbeelden hiervan geeft hij “the big bang, the fine-tuning of the universe, human consciousness, beauty, and the regularity of nature” (p. 132). Heel wat natuurwetenschappers will beg to differ, want dit zijn actieve natuurwetenschappelijke onderzoeksgebieden, en daarin worden naturalistische verklaringen gegeven voor deze ‘gaps’. Peels beroept zich dus zelf ook op een God-of-the-gaps, terwijl hij atheïsten verwijt dit (weldenkende) gelovigen onterecht in de schoenen te schuiven. 

Atheïstische argumenten
Ook in het volgende hoofdstuk komen we ironie tegen. Peels begint met het atheïstische argument dat een almachtige, intelligente en algoede God niet zo’n inefficiënt en gruwelijk proces als evolutie zou gebruiken voor Zijn schepping. Bekende atheïsten als Richard Dawkins en Sam Harris maken dit argument, en ik heb dit zelf ook gedaan (o.a. hier en hier). Het probleem met dit argument is volgens Peels dat we hiervoor bepaalde intenties bij God als schepper moeten aannemen, en daarmee worden Dawkins en Harris “amateur theologians” (p. 146). Ironisch genoeg maakt Peels vervolgens zelf echter ook allerlei aannames over waarom God als Schepper wel weg kan komen met het inefficiënte en gruwelijke scheppingsmechanisme. Maar ook hier weer geldt: hoe weet Peels dit? Zijn aannames over God zijn minstens zo speculatief (en oncontroleerbaar!) als die van Dawkins en Harris. Peels wants to have his cake and eat it too. De theologische aannames van Dawkins en Harris lijken me zelfs nog redelijker, want het is (in ieder geval prima facie) duidelijk dat gigantisch veel gruwelijk leed strijdig is met een algoede en almachtige God, zoals veel gelovigen zelf ook aanvoelen.

Hetzelfde geldt voor het ‘argument van schaal’: is het universum dat we ontdekt hebben niet heel anders dan wat je mag verwachten als God het speciaal voor de mens geschapen heeft? Was een klein, geocentrische universum, zoals we dat ook in de Bijbel en Koran vinden, niet veel logischer geweest? Peels voelt de kracht van dit punt, want hij wijst op de theologische weerstand bij de acceptatie het moderne kosmologische wereldbeeld (ik bespreek dat ook hier). Maar ook hier weet hij zijn truc weer in te zetten: maybe heeft God wel allerlei goede redenen om af te wijken van wat logisch lijkt? Wederom speculeert hij erop los.  

Hierna behandelt bij het probleem van het lijden, of zoals het ook wel bekend staat: the problem of evil. Dit is misschien wel krachtigste en meest gehoorde atheïstische argument. Hij erkent dat dit een serieus probleem is, dat sinds Darwin alleen maar groter geworden is, vooral bij een Godsbeeld waarin God om mensen geeft. Hij bespreekt kort een aantal reacties op dit probleem (theodicees), maar moet toegeven: “that I do believe that the problem of evil remains the largest and most profound challenge for anyone who believes in God” (p. 163). De ernst van dit probleem hangt echter van het Godsbeeld, en hiervan kan de gelovige leren volgens Peels. 

Ook het probleem van goddelijke verborgenheid wordt door Peels besproken: waarom blijft God voor zovelen verborgen, ook als ze naarstig en oprecht naar Hem op zoek zijn? Peels komt ook hier met een aantal maybe’s, maar moet toegeven: “the problem of divine hiddenness remains in many ways a serious obstacle and challenge” (p. 169). Wederom kan de gelovige zich hier afvragen of zijn Godsbeeld niet “all too primitive and anthropomorphic” (p. 169) is. Met dit atheïstische argument ben ik overigens zelf nog het minst bekend, dus dit is voor mij ook een uitnodiging om me hier nog eens in te verdiepen. 

Een open en kritische zoektocht
Uit het laatste hoofdstuk wil ik twee zaken lichten. De gelovige Peels geeft concluderend toe dat atheïsme misschien rationeel kán zijn, afhankelijk van de gronden waarop dat gebeurt: “What we’ve seen, then, isn’t an answer to the question of whether atheism can sometimes be rational. Maybe it can, maybe it can’t.” (p. 175). 

Dit hangt samen met de open en kritische zoektocht naar waarheid waarvoor Peels pleit. Volgens hem zijn daarbij vooral drie zaken belangrijk. Als eerste moeten we de mechanismen die voor onze overtuigingen zorgen verbeteren. Ten tweede moeten we het bewijs (evidence) goed bestuderen. Ten derde moeten we werken aan onze cognitieve deugden en zonden: “We can seek to be more open-minded, humbler, more thorough, more creative, or more perseverant. We can try to become less gullible, less narrow-minded, less stubborn, and less superficial.” (p. 179). Amen!

Conclusie
Het boek is eerlijk in dat het aangeeft waar de intellectuele problemen voor gelovigen zitten en waar ze kunnen leren van atheïstische argumenten. Peels roept ook op tot een open en kritische zoektocht naar de waarheid, hetgeen ik alleen maar kan onderschrijven. Uiteraard valt er ook genoeg kritiek te leveren op het boek, en wat ik hierboven gedaan heb, is slechts het topje van de ijsberg. Vooral de bijna grenzeloze theologische speculatie is frustrerend in een intellectueel debat. Het boek is desalniettemin leerzaam, vooral voor atheïsten – en zeker voor atheïsten met weinig tot geen filosofische achtergrond. De scherpe filosoof en theoloog Peels is een goede steen om de atheïstische geest aan te slijpen.

Wie zijn er online?

We hebben 120 gasten en geen leden online

Geef je mening

Welke positie over het bestaan van god(en) onderschrijft u?

Bekende atheïsten

Daniel RadcliffDaniel Jacob Radcliffe, Engelse acteur (vooral bekend van zijn rol als Harry Potter).

Citaat

If you have a faith, it is statistically overwhelmingly likely that it is the same faith as your parents and grandparents had. No doubt soaring cathedrals, stirring music, moving stories and parables, help a bit. But by far the most important variable determining your religion is the accident of birth. The convictions that you so passionately believe would have been a completely different, and largely contradictory, set of convictions, if only you had happened to be born in a different place. Epidemiology, not evidence.

~ Richard Dawkins