Frans de Beer schreef op 7 november 2016

Beste Bart,

Allereerst mijn dank voor je antwoord op mijn brief. Wat een werk om al die reacties te lezen en ook nog te beantwoorden!
Voor de duidelijkheid, ik ben zeker geen creationist. Ik geloof namelijk niet dat het universum en de aarde in slechts 6 dagen van 24 uur zijn geschapen. Maar je mag me wel indelen bij degenen die overtuigd zijn van Intelligent Design.

Je stelt dat evolutiebiologen "gedegen wetenschappelijk onderzoek" doen in tegenstelling tot andersdenkenden die "slechts hun geloofsovertuigingen blijven herhalen". Het is kort door de bocht om te stellen dat degenen die de evolutieleer verwerpen of betwijfelen niet aan "gedegen wetenschappelijk onderzoek" doen. Even googlen op "A SCIENTIFIC DISSENT FROM DARWINISM" en je vindt een lijst van meer dan 500 wetenschappers wereldwijd die sceptisch zijn over de aanname dat mutaties en natuurlijke selectie alle complexe levensvormen kunnen verklaren.

De kritiek op de evolutie is niet onwetenschappelijk. In de Nederlandse Standaard Encyclopedie leest men bij het trefwoord "evolutie" onder andere het volgende: "De macro-evolutie, die het af en toe optredende verschijnen en uiteengaan van nieuwe groepen omvat, zoals plaatsvindt in de loop van de geologische tijd, en die de hogere trappen der systematiek, zoals soorten, families en ordes of klassen betreft, laat zich door experimentele genetica niet direct verklaren. De veronderstelde aannamen, die gebaseerd zijn op drastische veranderingen in de genetische opbouw, kunnen in werkelijkheid niet bewezen worden."

Je stelt:" niemand beweert dat doelmatige, complexe structuren door toeval tot stand komen; dat is een veelgehoord misverstand over evolutie. Het is de combinatie van reproductie, mutatie en natuurlijke selectie die daarvoor zorgt." Dit strookt niet met wat de evolutiewetenschappers zelf aan feiten aanleveren. Evolutiebiologen zijn het er allemaal over eens dat mutaties random(toevallig, willekeurig) verlopen, dit proces verloopt dus willekeurig. Natuurlijke selectie selecteert volgens bepaalde wetmatigheden op basis van wat toevallig aan nieuwe of verloren eigenschappen door mutaties is ontstaan. Ik ken natuurlijk de wetmatigheden omschreven als genetische druk door omgevingsfactoren, maar het blijven altijd zonder uitzondering de genen die uiteindelijk door een toevallige wijziging een nieuwe functie, eigenschap of kenmerk moeten genereren. Organische wijzigingen in individuen ontstaan in eerste instantie door mutaties, een toevallig proces. Volgens mij is dit geen misverstand. De omschrijving die evolutiebiologen zelf geven aan het random proces van mutaties leiden tot de conclusie dat "doelmatige, complexe structuren door toeval tot stand komen."

Ik las onlangs op nu.nl: " Een Australische hagedis is in staat om water te drinken door zijn huid. De huid van de zogenoemde bergduivel bevat minuscule rietjes die water opzuigen en naar de keel van het dier transporteren.
De bergduivel kan daardoor water drinken zonder zijn bek te openen, melden Australische onderzoekers in het wetenschappelijk tijdschrift The Journal of Experimental Biology." In de loop der tijd zijn er dieren ontdekt met unieke eigenschappen waarbij geen evolutionaire verwantschap valt te ontdekken. Dit wijst wel op ontwerp, maar niet op verwantschap (want die is er niet) oftewel evolutie. Het vogelbekdier heeft de snavel van een eend, het lijf van een mol en de staart van een bever. Het vogelbekdier is een zoogdier, maar legt eieren zoals een vogel. Hij heeft het vermogen om te zwemmen. De eendachtige snavel is, in tegenstelling tot die van vogels, niet hard, maar zacht en flexibel De snavel is een groot tastorgaan. In de snavel zitten vele zenuwuiteinden en kleine zintuiglijke organen, naast 60.000 mechanoreceptoren (die gevoelig zijn voor aanraking) ook 40.000 elektroreceptoren. De elektroreceptoren zijn gevoelig voor de veranderingen in elektrische velden, die ontstaan als prooidieren hun spieren samentrekken. De mechanoreceptoren zijn gelijkmatig verspreid over de snavel, maar de elektroreceptoren zijn enkel in rijen in de huid van de snavel te vinden. Onder water is het voor zintuiglijke waarneming van deze organen afhankelijk, omdat de gehooropeningen, ogen en neusgaten bij het duiken worden gesloten. Het deel van de hersenschors waarmee de elektroreceptoren zijn verbonden, bevindt zich in het gedeelte dat zich bezighoudt met het verwerken van tastprikkels. Dit deel beslaat een groot deel van de hersenen van het vogelbekdier. Waarneming door elektroreceptie is zeer zeldzaam bij zoogdieren. Volgens Ibrahim zijn de oudste fossielen die het meest lijken op het moderne vogelbekdier zo’n 2,5 miljoen jaar oud. Hoe is te verklaren dat een ontegenzeglijk voordeel van het zowel mechanisch als elektrisch detecteren van vijanden niet bij andere dieren te vinden zijn? Omdat de soorten ontworpen zijn? Omdat het reparatiemechanisme in levende cellen dat het overgroot deel van mutaties detecteert, als negatief ziet en dus repareert, waardoor dit dier nooit is veranderd?

Wat denk je van dit nieuwsbericht?
"Levend baren ouder dan gedacht Uitgegeven: 28 mei 2008 23:14 ANP
PARIJS - Australische wetenschappers hebben een 380 miljoen jaar oude vis gevonden die met een navelstreng aan een embryo is verbonden. De ontdekking van het fossiel betekent dat het levend baren van nageslacht al zo'n 200 miljoen jaar langer voorkomt in het dierenrijk dan tot nu toe gedacht.
De tot nu toe onbekende diersoort baarde waarschijnlijk levende jongen op dezelfde manier zoals sommige haaiensoorten vandaag de dag nog doen. De ontdekking toont volgens de studie ook aan dat seks met penetratie ouder is dan tot nu toe gedacht. De onderzoeksresultaten staan in jongste editie van het wetenschappelijke blad Nature."
Volgens evolutietheorieën bleven de eerste levende organismen zich voortplanten terwijl ze steeds ingewikkelder werden. Maar bij een aantal diersoorten moest het vrouwtje op een bepaald moment geslachtscellen gaan produceren die door een mannetje met ’bijpassende’ geslachtscellen bevrucht moesten worden. Om de nakomelingen het juiste aantal chromosomen mee te geven, ondergaan de geslachtscellen van elke ouder een opmerkelijk proces, meiose , waarbij de cellen van elke ouder de helft van het normale aantal chromosomen overhouden. Dit proces voorkomt dat de nakomelingen te veel chromosomen zouden hebben.
Natuurlijk zou dit proces zich ook bij andere soorten moeten afspelen. Hoe heeft de ’eerste moeder’ van elke soort dan het vermogen verworven om zich met behulp van een volledig ontwikkelde ’eerste vader’ voort te planten? Hoe kan het dat ze allebei plotseling in staat waren het aantal chromosomen in hun geslachtscellen te halveren op de manier die nodig is om gezonde nakomelingen met kenmerken van beide ouders voort te brengen? En als deze manier van voortplanten zich geleidelijk heeft ontwikkeld, hoe zijn het mannetje en het vrouwtje van elke soort dan blijven bestaan terwijl die belangrijke elementen nog maar gedeeltelijk gevormd waren?
Een van de vele vragen die ik heb: volgens de evolutieleer gaat de evolutie door. Ik heb nog nergens gelezen dat volgens de evolutiebiologen er nu een einde is gekomen aan de evolutie. Dat betekent dat er nu op dit moment, precies als in het verleden, bij talloze dier- en plantensoorten deels gevormde organen of functies aanwezig moeten zijn, dus tussenvormen. Ik zou graag een hele lange lijst willen zien van biologen die van vele dier- en plantensoorten observaties hebben genoteerd van gedeeltelijk gevormde organen of functies die in ontwikkeling zijn. Ken jij misschien zo'n lijst? Het enige dat de evolutieleer mij antwoord is dat er wel degelijk rudimentaire organen zijn aan te wijzen. Maar dit wijst op degeneratie en niet op een opgaande lijn van verbeteringen.
Onze huidige waarnemingen op dit punt komen simpelweg overeen met het fossielenverslag. Ruimtevaartingenieur Luther D. Sutherland schreef in zijn boek Darwin’s Enigma: „Het wetenschappelijke bewijsmateriaal toont aan dat telkens wanneer er een fundamenteel andere levensvorm op aarde verscheen, van eencellige protozoa tot de mens, elk daarvan compleet was, met organen en structuren die compleet waren en volledig functioneerden."
Ik lees in boeken en op Internet veel over de bekende Darwin-vinken. Dit is een sprekend voorbeeld over natuurlijke selectie en "soortvorming". In een brochure die in 1999 door de Amerikaanse Nationale Academie van Wetenschappen (NAS) werd uitgegeven, staat: „Een bijzonder boeiend voorbeeld van de evolutie van nieuwe soorten betreft de dertien soorten vinken die Darwin op de Galápagoseilanden bestudeerde, en die nu bekendstaan als darwinvinken.”
In de jaren zeventig begon een researchgroep onder leiding van Peter en Rosemary Grant deze vinken te bestuderen, en ze ontdekten dat na een droog jaar vinken met een iets grotere snavel makkelijker overleefden dan die met een kleinere snavel. Aangezien de grootte en vorm van de snavel een van de belangrijkste factoren is om de dertien soorten vinken te determineren, ging men ervan uit dat deze bevindingen veelbetekenend waren. „De Grants hebben geschat”, zo vervolgt de brochure, „dat als zich op de eilanden ongeveer om de tien jaar een droogteperiode voordoet, er na zo’n tweehonderd jaar al een nieuwe soort vink kan ontstaan.”
Maar de brochure van de NAS verzuimt enkele veelbetekenende maar pijnlijke feiten te vermelden. In de jaren na de droogte werd de populatie weer gedomineerd door vinken met een kleinere snavel. Peter Grant en laatstejaarsstudent Lisle Gibbs schreven dan ook in 1987 in het wetenschappelijke tijdschrift Nature dat ze hadden waargenomen dat „de selectie precies in tegengestelde richting ging werken”. In 1991 schreef Grant dat „de populatie, onderhevig aan natuurlijke selectie, heen en weer beweegt” met elke klimaatverandering. De onderzoekers namen ook waar dat sommige van de verschillende soorten vinken onderling kruisten en jongen kregen die het beter deden dan de ouders. Peter en Rosemary Grant concludeerden dat als het onderling kruisen bleef doorgaan, dit tot gevolg zou kunnen hebben dat twee soorten binnen tweehonderd jaar tot slechts één soort samensmelten.
De darwinvinken worden niet „iets nieuws”. Het blijven vinken. De variatie in de vinken die natuurlijke selectie teweegbrengt is een voorbeeld van wat sommigen micro-evolutie noemen. Het feit dat ze onderling kruisen zet vraagtekens bij de methoden die sommige evolutionisten gebruiken om een soort te definiëren. Op de site expeditiebeagle.nl worden de Darwinvinken als voorbeeld van macro-evolutie genoemd. Als de Darwin-vinken het bewijs is in veel wetenschappelijke verhandelingen die ik op Internet kan vinden voor macro evolutie dan is dat niet alleen mager te noemen, maar dan is er blijkbaar gebrek aan echt bewijs. Want nog steeds hebben we het niet over het ontstaan van geheel nieuwe organen en geheel nieuwe functies. Bovendien brengen de vinken aan het licht dat zelfs gerenommeerde wetenschappelijke academies het niet beneden hun waardigheid achten om bewijsmateriaal tendentieus te rapporteren.

Het echte grote probleem van de evolutieleer is het uitgangspunt dat een vernietigend of 'rommelend' mechanisme zoals random mutaties de basis vormt van vooruitgang en verbetering. Ik ben van mening dat de evolutiebiologen wel heel simpel alle onderzoeksresultaten van tafel vegen die het resultaat zijn van jarenlange pogingen om middels mutaties soorten te veranderen.

Wolf-Ekkehard Lönnig, wetenschapper aan het Duitse Max Planck Instituut voor Plantenveredeling die zich al ongeveer 30 jaar bezighoudt met het bestuderen van genetische mutaties bij planten, zei: „Deze onderzoekers dachten dat de tijd was aangebroken om de traditionele methode van het kweken van planten en dieren radicaal te veranderen. Ze dachten dat ze, door gunstige mutaties te veroorzaken en te selecteren, nieuwe en betere planten en dieren konden laten ontstaan.”
Wetenschappers in de Verenigde Staten, Azië en Europa mochten, gesteund door royale fondsen, aan de slag gaan met onderzoeksprogramma’s die de evolutie beloofden te versnellen. Wat waren de resultaten van meer dan veertig jaar van intensieve research? „Ondanks enorme uitgaven”, zegt onderzoeker Peter von Sengbusch, „bleek de poging om met bestraling steeds productievere variëteiten te kweken in veel opzichten een mislukking.” Lönnig zei: „Tegen de jaren tachtig waren de verwachtingen en euforie onder wetenschappers wereldwijd op een fiasco uitgelopen. Mutatieveredeling als apart onderzoeksterrein werd in westerse landen gelaten voor wat het was. Bijna alle mutanten vertoonden ’negatieve selectiewaarden’, dat wil zeggen dat ze stierven of zwakker waren dan wilde variëteiten.”
Toch waren wetenschappers, dankzij de gegevens die verzameld waren in zo’n honderd jaar van onderzoek naar mutatie in het algemeen en zeventig jaar van mutatieveredeling in het bijzonder, in staat conclusies te trekken ten aanzien van het vermogen van mutaties om nieuwe soorten te laten ontstaan. Na de bewijzen onderzocht te hebben, concludeerde Lönnig: „Mutaties kunnen een bepaalde soort [plant of dier] niet omvormen tot een totaal nieuwe. Deze conclusie komt overeen met alle bevindingen en resultaten van mutatieonderzoek van de twintigste eeuw bij elkaar alsook met de waarschijnlijkheidswetten. De wet van de terugkerende variatie impliceert dus dat genetisch correct gedefinieerde soorten echte grenzen hebben die niet weggehaald of overschreden kunnen worden door toevallige mutaties.”

In de voorbeelden van zogenaamde nieuwe soortvorming die je in je antwoord noemt is er in werkelijkheid sprake van hybridisatie en/of variatie, zoals bij Darwins vinken. In onderzoek en bij experimenten komt men niet verder dan nauw verwante subsoorten. Dit is iets anders dan het ontstaan van een andere soort met totaal andere kenmerken. Het type soortvorming dat optreedt, is duidelijk beperkt tot de genetische bandbreedte van het bestaande organisme.
Wat doen nu de evolutiebiologen? Waarneembare variaties in de natuur of in laboratoria leiden tot sub-soorten, hybridisatie en/of variatie van dieren die geen nieuwe organen of functies hebben verworven, maar wel gewijzigde bestaande organen of functies kunnen hebben. Dit is wetenschap, bewezen variatie binnen de genetische bandbreedte van het bestaande organisme. Vervolgens wordt dit geëxtrapoleerd naar het ontstaan van volledig nieuwe organen en functies middels mogelijke scenario's en theorieën waar evolutiebiologen het zelf ook niet altijd over eens zijn. Men noemt dit proces onderdeel van de wetenschap. Daar heb ik geen probleem mee. Waar ik wel een probleem mee heb is dat macro-evolutie als een bewezen feit wordt gepresenteerd. Over herhaaldelijk experimenteel bewezen en observeerbare feiten zijn alle geleerden het eens. Dit kunnen we zeker niet zeggen van de theorieën over macro-evolutie.

Het fossielenverslag dwingt ons duidelijk niet tot de eenduidige interpretatie van evolutie. In 2004 beschreef National Geographic fossielen als „een film van de evolutie waarvan 999 van elke 1000 frames verloren zijn gegaan op de vloer van de montagekamer”. Documenteren de overgebleven 1 promille „frames” nu echt het proces van macro-evolutie? Wat laten fossielen in werkelijkheid zien? Niles Eldredge, een fervent evolutionist, geeft toe dat uit de fossielen blijkt dat gedurende lange periodes „de meeste soorten weinig of geen evolutionaire veranderingen vertonen”. Tot nu toe hebben wetenschappers over de hele wereld zo’n tweehonderd miljoen grote fossielen en miljarden microfossielen opgegraven en gecatalogiseerd. Veel onderzoekers zijn het erover eens dat dit enorme en gedetailleerde archief laat zien dat alle hoofdgroepen van dieren plotseling verschenen en vrijwel niet veranderden, en dat veel soorten net zo plotseling verdwenen als ze op het toneel verschenen. Na de fossiele bewijzen te hebben besproken, schrijft bioloog Jonathan Wells: „Op het niveau van rijken, stammen en klassen is afstamming met wijzigingen van gemeenschappelijke voorouders duidelijk geen waargenomen feit. Te oordelen naar het fossiele en moleculaire bewijsmateriaal is het niet eens een goed ondersteunde theorie.”

Ik heb overigens ontdekt dat Richard Dawkins wel degelijk gevoelig is voor het argument van complexiteit. Hij erkent het probleem dat er ‘machines’ aanwezig moeten zijn om het leven mogelijk te maken. Hij schrijft:
‘Een kopieerapparaat is in staat kopieën te maken van zijn eigen blauwdruk, maar het kan niet spontaan ontstaan. Biomorf kunnen zichzelf namaken in een omgeving nagebootst door een computer programma, maar ze kunnen geen programma schrijven of zelf een computer bouwen. De theorie van een blinde horlogemaker is zeer krachtig op de voorwaarde dat we mogen veronderstellen dat er reproductie en daardoor cumulatieve selectie is. Maar wanneer deze reproductie complexe mechanismen nodig heeft, hebben we een probleem. We weten immers dat de enige weg voor het ontstaan van deze mechanismen cumulatieve selectie is,’ (The Blind Watchmaker 1987)

en:

‘Als het ons eenmaal wordt toegestaan om georganiseerde complexiteit aan te voeren, al is het maar de zeer geordende complexiteit van de DNA/proteïne kopiërende motor, dan is het redelijk eenvoudig om dit aan te voeren als een bron van nog hogere georganiseerde complexiteit. Dat is waar het in dit boek voornamelijk om gaat. Het is natuurlijk wel zo dat elke God die in staat is om op intelligente wijze iets zo complex als een dergelijke DNA kopieermachine te maken zelf minstens zo complex en georganiseerd zal moeten zijn als de machine die hij maakt.. Hij zal nog veel complexer moeten zijn als we veronderstellen dat Hij in staat is gebeden te horen en zonden te vergeven. (TBW 1987)

Maar dan komt er een wonderlijke wending:

Je bereikt er niets mee door de bron van de DNA/proteïne kopieermachine uit te leggen met behulp van een bovennatuurlijke Ontwerper, want dit verklaart niet de oorsprong van die Ontwerper. Je moet dan iets zeggen als, “God is er altijd al geweest”, en als je je er op zo’n manier van afmaakt, kun je net zo goed zeggen, “DNA is er altijd al geweest”, of, “Het leven is hier altijd al geweest”, en het er daarbij laten.’

Is Dawkins er niet van op de hoogte dat ook de evolutieleer uit gaat van een dergelijke aanname, namelijk dat er iets altijd geweest moet zijn en geen begin heeft gehad ? Het antwoord op jouw site is dat deze vraag over het begin geen onderdeel is van de evolutieleer, dat de evolutieleer zich hiermee niet bezig houdt. Maar Dawkins doet dit wél, hij houdt zich hier wel degelijk mee bezig. Hij stelt dat zijn boek duidelijk aantoont dat er geen God bestaat en dat die niet de veroorzaker is van het leven. Gaat Dawkins hier volgens jou buiten zijn boekje of toont dit aan dat evolutiebiologen wél stelling nemen over wat er was voordat leven bestond? De theorie van de Big Bang is wijd geaccepteerd, maar wat was er vóór die onmetelijk geconcentreerde punt energie waaruit de Big Bang ontstond. De eerste wet van de thermodynamica , ook wel de Hoofdwet genoemd, maakt de theorie dat het universum en het leven uit het volledige niets is gekomen volledig onacceptabel en onwetenschappelijk.
Mijn conclusie is onontkoombaar: zowel de evolutieleer als degene die in intelligent ontwerp geloven moeten uitgaan van dezelfde basis, namelijk dat er 'iets' is dat altijd heeft bestaan.

Kortom: natuurlijke selectie is bewezen, mutaties zijn bewezen alsook het feit dat het overgrote deel schadelijk is en geneninformatie verarmt , mutaties en natuurlijke selectie kunnen in het uiterste geval leiden tot hybride- en subsoortvorming, en als je de lactose tolerantie bij 43 verschillende Afrikaanse stammen uit Tanzania, Kenia en Soedan, veroorzaakt door 3 verschillende mutaties (Zie Nature Genetics: artikel van Sarah Tishkoff), een positieve mutatie noemt dan bestaan die ook. Maar we hebben het in dit geval ook nog steeds over mensen. Dus geen voorbeeld van macro-evolutie. De bovenstaande bewezen variaties en de mechanismen in de natuur die dit regelen, zijn verreweg onvoldoende om de evolutie der soorten te bewijzen.

Dit zijn enkele redenen woordoor ik de aanname van een intelligent ontwerp veel meer overeen vind komen met de harde wetenschappelijke bewijzen dan de aanname van evolutie.

Nog een laatste gedachte. Bij de aanname van een intelligent ontwerp heb ik nog steeds veel vragen. Maar mijn lijst met onbeantwoorde vragen is vele malen langer als ik uitga van evolutie.

Met vriendelijke groet en bij voorbaat dank voor je reactie,

Frans de Beer

 

Reactie:

Beste Frans,

Dat is een beste reactie! Ik zal kort op uw punten opgaan.

De voorstanders van Intelligent Design (ID) hebben op wetenschappelijk gebied vrijwel niets gepubliceerd dat ID ondersteunt (dat wil niet zeggen dat ze op andere gebieden geen goed onderzoek kunnen doen!). Dat is ook niet zo vreemd, want daarvoor hebben ze geen methode, een centraal onderdeel van wetenschappelijk onderzoek. Het enige waarmee ze komen is "ik kan niet begrijpen hoe X evolutionair ontstaan is, dus is het ID". Dat is een drogreden (argumentum ad ignorantiam), geen wetenschap. Wetenschapsfilosofisch gezien is ID een onvruchtbaar onderzoeksprogramma. Vergelijk dat met het werk van evolutiebiologen: overal ter wereld wordt zeer uiteenlopend gedegen wetenschappelijk onderzoek gedaan dat gepubliceerd wordt in jaarlijks duizenden peerreviewd wetenschappelijke artikelen. Op de lijst A Scientific Dissent From Darwinism die u aanhaalt, valt een hoop aan te merken. Er staan veel wetenschappers tussen die geen relevante expertise hebben, van de wetenschappers met een relevante expertise staat slechts een zeer kleine fractie op deze lijst (er zijn ook historici die de Holocaust in twijfel trekken...) en op de formulering van het statement valt ook wat af te dingen. 

Ik weet niet wat de "Nederlandse Standaard Encyclopedie" is (ik kan dit werk nergens vinden), maar het is in ieder geval geen biologisch werk. Ik wil u dan ook adviseren er een goed modern (evolutie)biologieboek op na te slaan in plaats van deze 'encyclopedie'. Vervolgens haalt u twee verschillende betekenissen van 'toeval' door elkaar. Evolutiebiologen gebruiken dat woord in een technische zin: ongerichtheid (een bepaalde mutatie ontstaat niet omdat dat een bepaald selectief voordeel oplevert). U hebt het daarentegen over het toevallig tot stand komen van complexe structuren. Dat is een andere betekenis van toeval, die gaat over kansrekening. 

De bergduivel die u aanhaalt heeft een bijzonder drinksysteem, maar is daarin niet uniek: varianten ervan komen bij andere hagedissen voor en een huid die in meer of mindere mate vocht doorlaat komt voor bij andere reptielen en amfibieën. Hier is dan ook geen enkel probleem voor evolutie. Uw omschrijving van het vogelbekdier is onjuist. Lees de Engelse wiki even door, inclusief het stuk over hun evolutie. Elektroreceptie komt bij veel meer verschillende dieren voor en over de evolutie ervan is een hoop bekend. De 'problemen' voor evolutie die u aanhaalt, komen dus steeds op dezelfde drogreden neer: ik kan niet begrijpen hoe X evolutionair ontstaan kan zijn, dus kan het niet geëvolueerd zijn. Ook over de andere voorbeelden die u aanhaalt, is een hoop literatuur te vinden. Ook uw vraag over "deels gevormde organen of functies" gaat uit van een misverstand: er is een bepaald doel met verschillende stadia daarnaartoe. Zo werkt evolutie niet. Evolutie is opportunistisch: ze prutst verder met wat er al is, kleine varianten op het reeds bestaande. Veel van dergelijke kleine veranderingen leiden uiteindelijk tot grote veranderingen. Voor zover deze veranderingen fossiliseren, is veel daarvan terug te vinden in het fossielenbestand. Ook de moderne genetica en embryologie biedt veel inzichten. Door deze verschillende onderzoeksvelden is de evolutie van vin naar poot goed in kaart gebracht. Zie voor een goede algemene inleiding dit boek en online is dit een goed startpunt. 

De citaten van Dawkins die u aanhaalt, komen van een creationistische site en zijn uit hun context gehaald. Het hele boek van Dawkins gaat juist over hoe complexiteit kan ontstaan door mutatie en natuurlijke selectie! Heb u dat boek wel gelezen of simpelweg wat losse citaatjes geplukt van creationistische websites? Evolutie - en wetenschap in het algemeen -  is niet voor luie mensen. Ja, het is heel makkelijk om te zeggen: "Dit zit zó complex in elkaar, dat kan alleen God gedaan hebben". Het is tevens intellectueel onbevredigend, want er iets niets mee verklaard. Het is ook lui, want er zijn bergen literatuur over hoe allerlei structuren evolutionair ontstaan (kunnen) zijn, vele goed gedocumenteerd met fossielen en/of genetica. Dan moet je echter wel bereid zijn die literatuur te lezen, en ik krijg helaas niet de indruk dat u dat doet. Ik wil u dan ook nogmaals adviseren om eerste eens goed de evolutiebiologische literatuur in te duiken alvorens met nog meer 'problemen' te komen. De boeken van Dawkins, Prothero en het artikel van Theobald (zie hierboven) zijn mooie startpunten! Voor het echte serieuze werk kan ik u ook goede studieboeken over evolutie aanraden. 

Met vriendelijek groet,

Bart Klink

 

Wie zijn er online?

We hebben 78 gasten en geen leden online

Geef je mening

Welke positie over het bestaan van god(en) onderschrijft u?

Bekende atheïsten

Jean Le Rond d'AlembertJean Le Rond d'Alembert, 18e eeuwse wiskundige, natuurkundige, filosoof en encyclopedist.

Citaat

You can cite a hundred references to show that the biblical God is a bloodthirsty tyrant, but if they can dig up two or three verses that say God is love, they will claim that you are taking things out of context!

~ Dan Barker

Frans de Beer schreef op 7 november 2016

Beste Bart,

Allereerst mijn dank voor je antwoord op mijn brief. Wat een werk om al die reacties te lezen en ook nog te beantwoorden!
Voor de duidelijkheid, ik ben zeker geen creationist. Ik geloof namelijk niet dat het universum en de aarde in slechts 6 dagen van 24 uur zijn geschapen. Maar je mag me wel indelen bij degenen die overtuigd zijn van Intelligent Design.

Je stelt dat evolutiebiologen "gedegen wetenschappelijk onderzoek" doen in tegenstelling tot andersdenkenden die "slechts hun geloofsovertuigingen blijven herhalen". Het is kort door de bocht om te stellen dat degenen die de evolutieleer verwerpen of betwijfelen niet aan "gedegen wetenschappelijk onderzoek" doen. Even googlen op "A SCIENTIFIC DISSENT FROM DARWINISM" en je vindt een lijst van meer dan 500 wetenschappers wereldwijd die sceptisch zijn over de aanname dat mutaties en natuurlijke selectie alle complexe levensvormen kunnen verklaren.

De kritiek op de evolutie is niet onwetenschappelijk. In de Nederlandse Standaard Encyclopedie leest men bij het trefwoord "evolutie" onder andere het volgende: "De macro-evolutie, die het af en toe optredende verschijnen en uiteengaan van nieuwe groepen omvat, zoals plaatsvindt in de loop van de geologische tijd, en die de hogere trappen der systematiek, zoals soorten, families en ordes of klassen betreft, laat zich door experimentele genetica niet direct verklaren. De veronderstelde aannamen, die gebaseerd zijn op drastische veranderingen in de genetische opbouw, kunnen in werkelijkheid niet bewezen worden."

Je stelt:" niemand beweert dat doelmatige, complexe structuren door toeval tot stand komen; dat is een veelgehoord misverstand over evolutie. Het is de combinatie van reproductie, mutatie en natuurlijke selectie die daarvoor zorgt." Dit strookt niet met wat de evolutiewetenschappers zelf aan feiten aanleveren. Evolutiebiologen zijn het er allemaal over eens dat mutaties random(toevallig, willekeurig) verlopen, dit proces verloopt dus willekeurig. Natuurlijke selectie selecteert volgens bepaalde wetmatigheden op basis van wat toevallig aan nieuwe of verloren eigenschappen door mutaties is ontstaan. Ik ken natuurlijk de wetmatigheden omschreven als genetische druk door omgevingsfactoren, maar het blijven altijd zonder uitzondering de genen die uiteindelijk door een toevallige wijziging een nieuwe functie, eigenschap of kenmerk moeten genereren. Organische wijzigingen in individuen ontstaan in eerste instantie door mutaties, een toevallig proces. Volgens mij is dit geen misverstand. De omschrijving die evolutiebiologen zelf geven aan het random proces van mutaties leiden tot de conclusie dat "doelmatige, complexe structuren door toeval tot stand komen."

Ik las onlangs op nu.nl: " Een Australische hagedis is in staat om water te drinken door zijn huid. De huid van de zogenoemde bergduivel bevat minuscule rietjes die water opzuigen en naar de keel van het dier transporteren.
De bergduivel kan daardoor water drinken zonder zijn bek te openen, melden Australische onderzoekers in het wetenschappelijk tijdschrift The Journal of Experimental Biology." In de loop der tijd zijn er dieren ontdekt met unieke eigenschappen waarbij geen evolutionaire verwantschap valt te ontdekken. Dit wijst wel op ontwerp, maar niet op verwantschap (want die is er niet) oftewel evolutie. Het vogelbekdier heeft de snavel van een eend, het lijf van een mol en de staart van een bever. Het vogelbekdier is een zoogdier, maar legt eieren zoals een vogel. Hij heeft het vermogen om te zwemmen. De eendachtige snavel is, in tegenstelling tot die van vogels, niet hard, maar zacht en flexibel De snavel is een groot tastorgaan. In de snavel zitten vele zenuwuiteinden en kleine zintuiglijke organen, naast 60.000 mechanoreceptoren (die gevoelig zijn voor aanraking) ook 40.000 elektroreceptoren. De elektroreceptoren zijn gevoelig voor de veranderingen in elektrische velden, die ontstaan als prooidieren hun spieren samentrekken. De mechanoreceptoren zijn gelijkmatig verspreid over de snavel, maar de elektroreceptoren zijn enkel in rijen in de huid van de snavel te vinden. Onder water is het voor zintuiglijke waarneming van deze organen afhankelijk, omdat de gehooropeningen, ogen en neusgaten bij het duiken worden gesloten. Het deel van de hersenschors waarmee de elektroreceptoren zijn verbonden, bevindt zich in het gedeelte dat zich bezighoudt met het verwerken van tastprikkels. Dit deel beslaat een groot deel van de hersenen van het vogelbekdier. Waarneming door elektroreceptie is zeer zeldzaam bij zoogdieren. Volgens Ibrahim zijn de oudste fossielen die het meest lijken op het moderne vogelbekdier zo’n 2,5 miljoen jaar oud. Hoe is te verklaren dat een ontegenzeglijk voordeel van het zowel mechanisch als elektrisch detecteren van vijanden niet bij andere dieren te vinden zijn? Omdat de soorten ontworpen zijn? Omdat het reparatiemechanisme in levende cellen dat het overgroot deel van mutaties detecteert, als negatief ziet en dus repareert, waardoor dit dier nooit is veranderd?

Wat denk je van dit nieuwsbericht?
"Levend baren ouder dan gedacht Uitgegeven: 28 mei 2008 23:14 ANP
PARIJS - Australische wetenschappers hebben een 380 miljoen jaar oude vis gevonden die met een navelstreng aan een embryo is verbonden. De ontdekking van het fossiel betekent dat het levend baren van nageslacht al zo'n 200 miljoen jaar langer voorkomt in het dierenrijk dan tot nu toe gedacht.
De tot nu toe onbekende diersoort baarde waarschijnlijk levende jongen op dezelfde manier zoals sommige haaiensoorten vandaag de dag nog doen. De ontdekking toont volgens de studie ook aan dat seks met penetratie ouder is dan tot nu toe gedacht. De onderzoeksresultaten staan in jongste editie van het wetenschappelijke blad Nature."
Volgens evolutietheorieën bleven de eerste levende organismen zich voortplanten terwijl ze steeds ingewikkelder werden. Maar bij een aantal diersoorten moest het vrouwtje op een bepaald moment geslachtscellen gaan produceren die door een mannetje met ’bijpassende’ geslachtscellen bevrucht moesten worden. Om de nakomelingen het juiste aantal chromosomen mee te geven, ondergaan de geslachtscellen van elke ouder een opmerkelijk proces, meiose , waarbij de cellen van elke ouder de helft van het normale aantal chromosomen overhouden. Dit proces voorkomt dat de nakomelingen te veel chromosomen zouden hebben.
Natuurlijk zou dit proces zich ook bij andere soorten moeten afspelen. Hoe heeft de ’eerste moeder’ van elke soort dan het vermogen verworven om zich met behulp van een volledig ontwikkelde ’eerste vader’ voort te planten? Hoe kan het dat ze allebei plotseling in staat waren het aantal chromosomen in hun geslachtscellen te halveren op de manier die nodig is om gezonde nakomelingen met kenmerken van beide ouders voort te brengen? En als deze manier van voortplanten zich geleidelijk heeft ontwikkeld, hoe zijn het mannetje en het vrouwtje van elke soort dan blijven bestaan terwijl die belangrijke elementen nog maar gedeeltelijk gevormd waren?
Een van de vele vragen die ik heb: volgens de evolutieleer gaat de evolutie door. Ik heb nog nergens gelezen dat volgens de evolutiebiologen er nu een einde is gekomen aan de evolutie. Dat betekent dat er nu op dit moment, precies als in het verleden, bij talloze dier- en plantensoorten deels gevormde organen of functies aanwezig moeten zijn, dus tussenvormen. Ik zou graag een hele lange lijst willen zien van biologen die van vele dier- en plantensoorten observaties hebben genoteerd van gedeeltelijk gevormde organen of functies die in ontwikkeling zijn. Ken jij misschien zo'n lijst? Het enige dat de evolutieleer mij antwoord is dat er wel degelijk rudimentaire organen zijn aan te wijzen. Maar dit wijst op degeneratie en niet op een opgaande lijn van verbeteringen.
Onze huidige waarnemingen op dit punt komen simpelweg overeen met het fossielenverslag. Ruimtevaartingenieur Luther D. Sutherland schreef in zijn boek Darwin’s Enigma: „Het wetenschappelijke bewijsmateriaal toont aan dat telkens wanneer er een fundamenteel andere levensvorm op aarde verscheen, van eencellige protozoa tot de mens, elk daarvan compleet was, met organen en structuren die compleet waren en volledig functioneerden."
Ik lees in boeken en op Internet veel over de bekende Darwin-vinken. Dit is een sprekend voorbeeld over natuurlijke selectie en "soortvorming". In een brochure die in 1999 door de Amerikaanse Nationale Academie van Wetenschappen (NAS) werd uitgegeven, staat: „Een bijzonder boeiend voorbeeld van de evolutie van nieuwe soorten betreft de dertien soorten vinken die Darwin op de Galápagoseilanden bestudeerde, en die nu bekendstaan als darwinvinken.”
In de jaren zeventig begon een researchgroep onder leiding van Peter en Rosemary Grant deze vinken te bestuderen, en ze ontdekten dat na een droog jaar vinken met een iets grotere snavel makkelijker overleefden dan die met een kleinere snavel. Aangezien de grootte en vorm van de snavel een van de belangrijkste factoren is om de dertien soorten vinken te determineren, ging men ervan uit dat deze bevindingen veelbetekenend waren. „De Grants hebben geschat”, zo vervolgt de brochure, „dat als zich op de eilanden ongeveer om de tien jaar een droogteperiode voordoet, er na zo’n tweehonderd jaar al een nieuwe soort vink kan ontstaan.”
Maar de brochure van de NAS verzuimt enkele veelbetekenende maar pijnlijke feiten te vermelden. In de jaren na de droogte werd de populatie weer gedomineerd door vinken met een kleinere snavel. Peter Grant en laatstejaarsstudent Lisle Gibbs schreven dan ook in 1987 in het wetenschappelijke tijdschrift Nature dat ze hadden waargenomen dat „de selectie precies in tegengestelde richting ging werken”. In 1991 schreef Grant dat „de populatie, onderhevig aan natuurlijke selectie, heen en weer beweegt” met elke klimaatverandering. De onderzoekers namen ook waar dat sommige van de verschillende soorten vinken onderling kruisten en jongen kregen die het beter deden dan de ouders. Peter en Rosemary Grant concludeerden dat als het onderling kruisen bleef doorgaan, dit tot gevolg zou kunnen hebben dat twee soorten binnen tweehonderd jaar tot slechts één soort samensmelten.
De darwinvinken worden niet „iets nieuws”. Het blijven vinken. De variatie in de vinken die natuurlijke selectie teweegbrengt is een voorbeeld van wat sommigen micro-evolutie noemen. Het feit dat ze onderling kruisen zet vraagtekens bij de methoden die sommige evolutionisten gebruiken om een soort te definiëren. Op de site expeditiebeagle.nl worden de Darwinvinken als voorbeeld van macro-evolutie genoemd. Als de Darwin-vinken het bewijs is in veel wetenschappelijke verhandelingen die ik op Internet kan vinden voor macro evolutie dan is dat niet alleen mager te noemen, maar dan is er blijkbaar gebrek aan echt bewijs. Want nog steeds hebben we het niet over het ontstaan van geheel nieuwe organen en geheel nieuwe functies. Bovendien brengen de vinken aan het licht dat zelfs gerenommeerde wetenschappelijke academies het niet beneden hun waardigheid achten om bewijsmateriaal tendentieus te rapporteren.

Het echte grote probleem van de evolutieleer is het uitgangspunt dat een vernietigend of 'rommelend' mechanisme zoals random mutaties de basis vormt van vooruitgang en verbetering. Ik ben van mening dat de evolutiebiologen wel heel simpel alle onderzoeksresultaten van tafel vegen die het resultaat zijn van jarenlange pogingen om middels mutaties soorten te veranderen.

Wolf-Ekkehard Lönnig, wetenschapper aan het Duitse Max Planck Instituut voor Plantenveredeling die zich al ongeveer 30 jaar bezighoudt met het bestuderen van genetische mutaties bij planten, zei: „Deze onderzoekers dachten dat de tijd was aangebroken om de traditionele methode van het kweken van planten en dieren radicaal te veranderen. Ze dachten dat ze, door gunstige mutaties te veroorzaken en te selecteren, nieuwe en betere planten en dieren konden laten ontstaan.”
Wetenschappers in de Verenigde Staten, Azië en Europa mochten, gesteund door royale fondsen, aan de slag gaan met onderzoeksprogramma’s die de evolutie beloofden te versnellen. Wat waren de resultaten van meer dan veertig jaar van intensieve research? „Ondanks enorme uitgaven”, zegt onderzoeker Peter von Sengbusch, „bleek de poging om met bestraling steeds productievere variëteiten te kweken in veel opzichten een mislukking.” Lönnig zei: „Tegen de jaren tachtig waren de verwachtingen en euforie onder wetenschappers wereldwijd op een fiasco uitgelopen. Mutatieveredeling als apart onderzoeksterrein werd in westerse landen gelaten voor wat het was. Bijna alle mutanten vertoonden ’negatieve selectiewaarden’, dat wil zeggen dat ze stierven of zwakker waren dan wilde variëteiten.”
Toch waren wetenschappers, dankzij de gegevens die verzameld waren in zo’n honderd jaar van onderzoek naar mutatie in het algemeen en zeventig jaar van mutatieveredeling in het bijzonder, in staat conclusies te trekken ten aanzien van het vermogen van mutaties om nieuwe soorten te laten ontstaan. Na de bewijzen onderzocht te hebben, concludeerde Lönnig: „Mutaties kunnen een bepaalde soort [plant of dier] niet omvormen tot een totaal nieuwe. Deze conclusie komt overeen met alle bevindingen en resultaten van mutatieonderzoek van de twintigste eeuw bij elkaar alsook met de waarschijnlijkheidswetten. De wet van de terugkerende variatie impliceert dus dat genetisch correct gedefinieerde soorten echte grenzen hebben die niet weggehaald of overschreden kunnen worden door toevallige mutaties.”

In de voorbeelden van zogenaamde nieuwe soortvorming die je in je antwoord noemt is er in werkelijkheid sprake van hybridisatie en/of variatie, zoals bij Darwins vinken. In onderzoek en bij experimenten komt men niet verder dan nauw verwante subsoorten. Dit is iets anders dan het ontstaan van een andere soort met totaal andere kenmerken. Het type soortvorming dat optreedt, is duidelijk beperkt tot de genetische bandbreedte van het bestaande organisme.
Wat doen nu de evolutiebiologen? Waarneembare variaties in de natuur of in laboratoria leiden tot sub-soorten, hybridisatie en/of variatie van dieren die geen nieuwe organen of functies hebben verworven, maar wel gewijzigde bestaande organen of functies kunnen hebben. Dit is wetenschap, bewezen variatie binnen de genetische bandbreedte van het bestaande organisme. Vervolgens wordt dit geëxtrapoleerd naar het ontstaan van volledig nieuwe organen en functies middels mogelijke scenario's en theorieën waar evolutiebiologen het zelf ook niet altijd over eens zijn. Men noemt dit proces onderdeel van de wetenschap. Daar heb ik geen probleem mee. Waar ik wel een probleem mee heb is dat macro-evolutie als een bewezen feit wordt gepresenteerd. Over herhaaldelijk experimenteel bewezen en observeerbare feiten zijn alle geleerden het eens. Dit kunnen we zeker niet zeggen van de theorieën over macro-evolutie.

Het fossielenverslag dwingt ons duidelijk niet tot de eenduidige interpretatie van evolutie. In 2004 beschreef National Geographic fossielen als „een film van de evolutie waarvan 999 van elke 1000 frames verloren zijn gegaan op de vloer van de montagekamer”. Documenteren de overgebleven 1 promille „frames” nu echt het proces van macro-evolutie? Wat laten fossielen in werkelijkheid zien? Niles Eldredge, een fervent evolutionist, geeft toe dat uit de fossielen blijkt dat gedurende lange periodes „de meeste soorten weinig of geen evolutionaire veranderingen vertonen”. Tot nu toe hebben wetenschappers over de hele wereld zo’n tweehonderd miljoen grote fossielen en miljarden microfossielen opgegraven en gecatalogiseerd. Veel onderzoekers zijn het erover eens dat dit enorme en gedetailleerde archief laat zien dat alle hoofdgroepen van dieren plotseling verschenen en vrijwel niet veranderden, en dat veel soorten net zo plotseling verdwenen als ze op het toneel verschenen. Na de fossiele bewijzen te hebben besproken, schrijft bioloog Jonathan Wells: „Op het niveau van rijken, stammen en klassen is afstamming met wijzigingen van gemeenschappelijke voorouders duidelijk geen waargenomen feit. Te oordelen naar het fossiele en moleculaire bewijsmateriaal is het niet eens een goed ondersteunde theorie.”

Ik heb overigens ontdekt dat Richard Dawkins wel degelijk gevoelig is voor het argument van complexiteit. Hij erkent het probleem dat er ‘machines’ aanwezig moeten zijn om het leven mogelijk te maken. Hij schrijft:
‘Een kopieerapparaat is in staat kopieën te maken van zijn eigen blauwdruk, maar het kan niet spontaan ontstaan. Biomorf kunnen zichzelf namaken in een omgeving nagebootst door een computer programma, maar ze kunnen geen programma schrijven of zelf een computer bouwen. De theorie van een blinde horlogemaker is zeer krachtig op de voorwaarde dat we mogen veronderstellen dat er reproductie en daardoor cumulatieve selectie is. Maar wanneer deze reproductie complexe mechanismen nodig heeft, hebben we een probleem. We weten immers dat de enige weg voor het ontstaan van deze mechanismen cumulatieve selectie is,’ (The Blind Watchmaker 1987)

en:

‘Als het ons eenmaal wordt toegestaan om georganiseerde complexiteit aan te voeren, al is het maar de zeer geordende complexiteit van de DNA/proteïne kopiërende motor, dan is het redelijk eenvoudig om dit aan te voeren als een bron van nog hogere georganiseerde complexiteit. Dat is waar het in dit boek voornamelijk om gaat. Het is natuurlijk wel zo dat elke God die in staat is om op intelligente wijze iets zo complex als een dergelijke DNA kopieermachine te maken zelf minstens zo complex en georganiseerd zal moeten zijn als de machine die hij maakt.. Hij zal nog veel complexer moeten zijn als we veronderstellen dat Hij in staat is gebeden te horen en zonden te vergeven. (TBW 1987)

Maar dan komt er een wonderlijke wending:

Je bereikt er niets mee door de bron van de DNA/proteïne kopieermachine uit te leggen met behulp van een bovennatuurlijke Ontwerper, want dit verklaart niet de oorsprong van die Ontwerper. Je moet dan iets zeggen als, “God is er altijd al geweest”, en als je je er op zo’n manier van afmaakt, kun je net zo goed zeggen, “DNA is er altijd al geweest”, of, “Het leven is hier altijd al geweest”, en het er daarbij laten.’

Is Dawkins er niet van op de hoogte dat ook de evolutieleer uit gaat van een dergelijke aanname, namelijk dat er iets altijd geweest moet zijn en geen begin heeft gehad ? Het antwoord op jouw site is dat deze vraag over het begin geen onderdeel is van de evolutieleer, dat de evolutieleer zich hiermee niet bezig houdt. Maar Dawkins doet dit wél, hij houdt zich hier wel degelijk mee bezig. Hij stelt dat zijn boek duidelijk aantoont dat er geen God bestaat en dat die niet de veroorzaker is van het leven. Gaat Dawkins hier volgens jou buiten zijn boekje of toont dit aan dat evolutiebiologen wél stelling nemen over wat er was voordat leven bestond? De theorie van de Big Bang is wijd geaccepteerd, maar wat was er vóór die onmetelijk geconcentreerde punt energie waaruit de Big Bang ontstond. De eerste wet van de thermodynamica , ook wel de Hoofdwet genoemd, maakt de theorie dat het universum en het leven uit het volledige niets is gekomen volledig onacceptabel en onwetenschappelijk.
Mijn conclusie is onontkoombaar: zowel de evolutieleer als degene die in intelligent ontwerp geloven moeten uitgaan van dezelfde basis, namelijk dat er 'iets' is dat altijd heeft bestaan.

Kortom: natuurlijke selectie is bewezen, mutaties zijn bewezen alsook het feit dat het overgrote deel schadelijk is en geneninformatie verarmt , mutaties en natuurlijke selectie kunnen in het uiterste geval leiden tot hybride- en subsoortvorming, en als je de lactose tolerantie bij 43 verschillende Afrikaanse stammen uit Tanzania, Kenia en Soedan, veroorzaakt door 3 verschillende mutaties (Zie Nature Genetics: artikel van Sarah Tishkoff), een positieve mutatie noemt dan bestaan die ook. Maar we hebben het in dit geval ook nog steeds over mensen. Dus geen voorbeeld van macro-evolutie. De bovenstaande bewezen variaties en de mechanismen in de natuur die dit regelen, zijn verreweg onvoldoende om de evolutie der soorten te bewijzen.

Dit zijn enkele redenen woordoor ik de aanname van een intelligent ontwerp veel meer overeen vind komen met de harde wetenschappelijke bewijzen dan de aanname van evolutie.

Nog een laatste gedachte. Bij de aanname van een intelligent ontwerp heb ik nog steeds veel vragen. Maar mijn lijst met onbeantwoorde vragen is vele malen langer als ik uitga van evolutie.

Met vriendelijke groet en bij voorbaat dank voor je reactie,

Frans de Beer

 

Reactie:

Beste Frans,

Dat is een beste reactie! Ik zal kort op uw punten opgaan.

De voorstanders van Intelligent Design (ID) hebben op wetenschappelijk gebied vrijwel niets gepubliceerd dat ID ondersteunt (dat wil niet zeggen dat ze op andere gebieden geen goed onderzoek kunnen doen!). Dat is ook niet zo vreemd, want daarvoor hebben ze geen methode, een centraal onderdeel van wetenschappelijk onderzoek. Het enige waarmee ze komen is "ik kan niet begrijpen hoe X evolutionair ontstaan is, dus is het ID". Dat is een drogreden (argumentum ad ignorantiam), geen wetenschap. Wetenschapsfilosofisch gezien is ID een onvruchtbaar onderzoeksprogramma. Vergelijk dat met het werk van evolutiebiologen: overal ter wereld wordt zeer uiteenlopend gedegen wetenschappelijk onderzoek gedaan dat gepubliceerd wordt in jaarlijks duizenden peerreviewd wetenschappelijke artikelen. Op de lijst A Scientific Dissent From Darwinism die u aanhaalt, valt een hoop aan te merken. Er staan veel wetenschappers tussen die geen relevante expertise hebben, van de wetenschappers met een relevante expertise staat slechts een zeer kleine fractie op deze lijst (er zijn ook historici die de Holocaust in twijfel trekken...) en op de formulering van het statement valt ook wat af te dingen. 

Ik weet niet wat de "Nederlandse Standaard Encyclopedie" is (ik kan dit werk nergens vinden), maar het is in ieder geval geen biologisch werk. Ik wil u dan ook adviseren er een goed modern (evolutie)biologieboek op na te slaan in plaats van deze 'encyclopedie'. Vervolgens haalt u twee verschillende betekenissen van 'toeval' door elkaar. Evolutiebiologen gebruiken dat woord in een technische zin: ongerichtheid (een bepaalde mutatie ontstaat niet omdat dat een bepaald selectief voordeel oplevert). U hebt het daarentegen over het toevallig tot stand komen van complexe structuren. Dat is een andere betekenis van toeval, die gaat over kansrekening. 

De bergduivel die u aanhaalt heeft een bijzonder drinksysteem, maar is daarin niet uniek: varianten ervan komen bij andere hagedissen voor en een huid die in meer of mindere mate vocht doorlaat komt voor bij andere reptielen en amfibieën. Hier is dan ook geen enkel probleem voor evolutie. Uw omschrijving van het vogelbekdier is onjuist. Lees de Engelse wiki even door, inclusief het stuk over hun evolutie. Elektroreceptie komt bij veel meer verschillende dieren voor en over de evolutie ervan is een hoop bekend. De 'problemen' voor evolutie die u aanhaalt, komen dus steeds op dezelfde drogreden neer: ik kan niet begrijpen hoe X evolutionair ontstaan kan zijn, dus kan het niet geëvolueerd zijn. Ook over de andere voorbeelden die u aanhaalt, is een hoop literatuur te vinden. Ook uw vraag over "deels gevormde organen of functies" gaat uit van een misverstand: er is een bepaald doel met verschillende stadia daarnaartoe. Zo werkt evolutie niet. Evolutie is opportunistisch: ze prutst verder met wat er al is, kleine varianten op het reeds bestaande. Veel van dergelijke kleine veranderingen leiden uiteindelijk tot grote veranderingen. Voor zover deze veranderingen fossiliseren, is veel daarvan terug te vinden in het fossielenbestand. Ook de moderne genetica en embryologie biedt veel inzichten. Door deze verschillende onderzoeksvelden is de evolutie van vin naar poot goed in kaart gebracht. Zie voor een goede algemene inleiding dit boek en online is dit een goed startpunt. 

De citaten van Dawkins die u aanhaalt, komen van een creationistische site en zijn uit hun context gehaald. Het hele boek van Dawkins gaat juist over hoe complexiteit kan ontstaan door mutatie en natuurlijke selectie! Heb u dat boek wel gelezen of simpelweg wat losse citaatjes geplukt van creationistische websites? Evolutie - en wetenschap in het algemeen -  is niet voor luie mensen. Ja, het is heel makkelijk om te zeggen: "Dit zit zó complex in elkaar, dat kan alleen God gedaan hebben". Het is tevens intellectueel onbevredigend, want er iets niets mee verklaard. Het is ook lui, want er zijn bergen literatuur over hoe allerlei structuren evolutionair ontstaan (kunnen) zijn, vele goed gedocumenteerd met fossielen en/of genetica. Dan moet je echter wel bereid zijn die literatuur te lezen, en ik krijg helaas niet de indruk dat u dat doet. Ik wil u dan ook nogmaals adviseren om eerste eens goed de evolutiebiologische literatuur in te duiken alvorens met nog meer 'problemen' te komen. De boeken van Dawkins, Prothero en het artikel van Theobald (zie hierboven) zijn mooie startpunten! Voor het echte serieuze werk kan ik u ook goede studieboeken over evolutie aanraden. 

Met vriendelijek groet,

Bart Klink

Wie zijn er online?

We hebben 78 gasten en geen leden online

Geef je mening

Welke positie over het bestaan van god(en) onderschrijft u?

Bekende atheïsten

Jean Le Rond d'AlembertJean Le Rond d'Alembert, 18e eeuwse wiskundige, natuurkundige, filosoof en encyclopedist.

Citaat

You can cite a hundred references to show that the biblical God is a bloodthirsty tyrant, but if they can dig up two or three verses that say God is love, they will claim that you are taking things out of context!

~ Dan Barker