Op deze site publiceerde ik een uitgebreid artikel waarin ik betoog dat de geest gereduceerd kan worden tot hersenactiviteit: de geest is wat het brein doet. Op Geloof & Wetenschap verscheen daarvan een kortere en toegankelijkere versie als opinieartikel. VU-filosoof Emanuel Rutten reageerde daar weer op. Ik weet niet of Rutten alleen mijn opiniestuk gelezen heeft of ook de uitgebreidere versie op deze website. Dit is mijn repliek op zijn reactie. 

Zijn intuïties betrouwbaar?
In zijn reactie beroept Rutten zich hoofdzakelijk op intuïties: dualisme is intuïtief aannemelijk en hij heeft de modale intuïtie dat het mogelijk is dat hij zijn brein niet is. Aangezien ik deze stap al voorzien had, heb ik in mijn eerste bijdrage al de nodige kritiek geuit op dit argument en laat ik vooral in de uitgebreidere versie op mijn site zien waarom deze intuïtie onbetrouwbaar is en ondermijnd wordt. Het verbaast mij dan ook dat Rutten hier nauwelijks op ingaat, want daarmee vervalt het voornaamste argument waarop zijn positie gebaseerd is. 

Rutten stelt veel vertrouwen in onze intuïties: “Want het is een algemeen erkend wijsgerig principe dat wij prima facie moeten uitgaan van de waarachtigheid van onze diepste menselijke intuïties totdat het tegendeel voldoende aangetoond is.” Hoe kan een wetenschappelijk geïnformeerde intellectueel als Rutten - vooral na Darwin - zoiets beweren als hij weet dat onze intuïties zijn ontstaan om in groepen op de savanne te overleven? Wie evolutie serieus neemt, zou prima facie juist wantrouwend moeten staan tegenover onze diepste intuïties, vooral wanneer ze gebruikt worden in een domein waarvoor ze niet zijn geëvolueerd.  Waarom zouden onze intuïties bijvoorbeeld betrouwbaar zijn als het gaat over de aard van ruimte en tijd en de bouw van het universum? Voortschrijdend wetenschappelijk inzicht heeft laten zien dat ze dat ook niet zijn, wat evolutionair gezien logisch is. Ik meen dat precies hetzelfde geldt voor de relatie tussen lichaam en geest: het heeft evolutionair geen enkel nut om iets over de neuronale machinerie van het brein te begrijpen die ons geestelijk leven realiseert. Ook hier mogen we dus een wetenschappelijke correctie verwachten van onze intuïtie: de neurowetenschappen en psychologie corrigeren onze volkspsychologische intuïties. Desondanks blijft Rutten naïef op onze intuïtie vertrouwen. 

Ook verwijs ik naar de psychologische theorieën van Fiala en Graziano die de dualistische intuïtie reductionistisch kunnen verklaren, en daarmee ondermijnend werken voor de betrouwbaarheid van de intuïtie. Rutten negeert dergelijke ondermijnende theorieën. Daarnaast hebben zelfs filosofen, die volgens Rutten de meest betrouwbare intuïties op dit gebied hebben, tegenstijdige intuïties over hier relevante kwesties, zoals bijvoorbeeld blijkt uit hoe ze denken over filosofische zombies. Hoe kan hij er dan zo veel waarde aan blijven hechten?

Rutten wil zijn intuïties pas opgeven “alléén wanneer er een voldoende dwingende reden is”. De vraag is natuurlijk wat zo’n “voldoende dwingende reden” kan zijn. Daarover is Rutten niet geheel duidelijk, maar later in zijn stuk lijkt dit voor hem alleen het geval te zijn als de andere metafysische posities “uitgesloten” zijn. Zolang andere posities ook metafysisch “verenigbaar” zijn, mag de reductionist zijn gelijk niet claimen. Dat is een absurd hoge en onredelijke eis, want buiten de wiskunde en strikte logica is niets volledig uitgesloten en is alles verenigbaar met de data (elke theorie is ondergedetermineerd door de data). Dit merkte ik ook al op in mijn opiniestuk (noot 5). Mijn argument is dan ook een argument to the best explanation (abductie): wat is de meest waarschijnlijke conclusie gezien de data? Het feit dat substantiedualisme een mogelijkheid is en blijft, zegt helemaal niets over de waarschijnlijkheid ervan. Hier gaat Rutten geheel aan voorbij in zijn kritiek.

Eenzelfde probleem geldt voor mogelijke werelden. Rutten kan zich een wereld voorstellen waarin hij niet zijn brein is, dat is volgens hem “redelijkerwijs metafysisch niet totaal onmogelijk”. Maar wat zegt dat over de wereld waarin wij leven, de echte wereld? Vrijwel niets! Rutten kan zich misschien ook een wereld voorstellen waarin water geen H2O is, maar dat betekent evenmin dat water in deze wereld niet gereduceerd kan worden tot waterstof en zuurstof. Ruttens modale intuïties zijn interessant voor gedachte-experimenten, maar zeggen vrijwel niets over de werkelijke wereld waarin wij leven. Dit punt maakte ik ook al in mijn websiteartikel (noot 25). 

Een analogie: geocentrisme
Mijn bovenstaande punt kan goed geïllustreerd worden aan de hand van een analogie: het geocentrische idee dat de aarde stil in het middelpunt van het universum staat en de zon (en andere hemellichamen) daaromheen draaien. Laten we dit manifest onjuiste idee proberen te weerleggen met Ruttens redeneertrant. 

Als we onze diepste intuïties vertrouwen, weten we dat de zon om de aarde draait. We voelen immers dat de aarde stilstaat en zien de zon daaromheen draaien. Het is dan ook niet verwonderlijk dat vrijwel iedereen deze intuïtie voor betrouwbaar hield tot de tijd van Copernicus. Zelfs na de tijd van Copernicus en Galilei, die op theoretische en empirische gronden dit intuïtieve idee steeds verder ondermijnden, bleven velen nog lange tijd op hun geocentrische intuïtie vertrouwen. Hadden zij “voldoende dwingende reden” om hun intuïtie te wantrouwen? 

En in de tijd daarna? Als we Ruttens redeneertrant mogen gebruiken: nog steeds niet. Het is immers nog steeds mogelijk dat het geocentrisme waar is! Het is niet uit te sluiten dat de waarnemingen van astronomen niet kloppen of alternatief verklaard kunnen worden. Dit werd aanvankelijk ook gedaan: met de epicykels van onder andere Ptolemaeus konden de astronomische waarnemingen ook verklaard worden vanuit het geocentrisme. Zelfs in onze tijd met ruimtevaart is het nog steeds mogelijk dat de ruimtevaarders ons bedriegen, zoals sommige complotdenkers menen. Volgens Ruttens criteria mogen we ook nu dus onze geocentrische intuïtie nog niet verwerpen, want er is geen “voldoende dwingende reden” om dat te doen. Het moge duidelijk zijn hoe onredelijk de eis van Rutten is, en dat we niet moeten kijken wat (on)mogelijk is, maar wat het meest waarschijnlijk het geval is in de echte wereld gezien onze beste kennis. En dan moeten we ons, naast de natuurkunde, vooral richten tot de neurowetenschappen.

Neurowetenschappen
Die neurowetenschappen geven namelijk steeds betere reductionistische verklaringen voor ons geestelijk leven, waarvan ik er in mijn oorspronkelijk artikel een aantal noem. In de handboeken neurowetenschappen zijn ze in alle details te vinden. Daarnaast kent het dualisme allerlei problemen die het reductionisme niet heeft, zoals ik ook uitgebreid bespreek. Reductionisme biedt daarmee een veel betere verklaring voor alle data, waardoor we via een abductie moeten concluderen dat het veel waarschijnlijker is dan het dualisme. Aan dit centrale punt gaat Rutten geheel voorbij. 

Zijn stelling dat neurowetenschappelijke resultaten “geen enkele metafysische positie uit[sluit]” zegt dan ook niets. Ook nu kunnen we gemakkelijk een analogie maken. Wetenschappelijke resultaten uit de kosmologie, geologie en evolutiebiologie sluiten ook de metafysische positie niet uit dat God alles 6.000 jaar geleden geschapen heeft met de schijn van een veel hogere ouderdom, zoals sommige creationisten menen. Moeten we deze positie nu ook serieus gaan nemen omdat ze niet metafysisch uit te sluiten valt? 

Vermeende categoriefouten
Wel meent hij dat mijn reductionistische conclusie een metafysische conclusie is, en geen wetenschappelijke. Ik zou een categoriefout maken door een metafysische conclusie te trekken uit wetenschappelijke data. Ook op deze tegenwerping ben ik al ingegaan in (beide versies van) mijn eerste stuk. Wetenschap en metafysica zijn met elkaar verweven. Dit zie je niet alleen terug in de natuurkunde (zoals de aard van ruimte en tijd), maar ook in heel veel wetenschappen als het gaat om bijvoorbeeld oorzakelijkheid. Oorzakelijkheid is immers ook een metafysische conclusie op grond van empirische data (oorzakelijkheid zelf is niet waar te nemen). Volgens Rutten maakt dus ook een longarts een categoriefout als ze stelt dat roken longkanker veroorzaakt, want ook dat is een metafysische conclusie. Wat een reductionist doet, is niets anders: de meest aannemelijk conclusie trekken uit de wetenschappelijke data. 

Het interactieprobleem
Rutten ziet het interactieprobleem niet als een dwingende reden om onze intuïtie op te geven zolang niet “echt overtuigend wordt aangetoond dat interactie tussen bewustzijn en materie onmogelijk is”. Ook nu weer stelt hij een onredelijke eis. Hoe valt buiten wiskunde en strikte logica de absolute onmogelijkheid van überhaupt ook maar iets aan te tonen? Ook hier weer gaat Rutten voorbij aan waarschijnlijkheid en negeert hij het feit dat het om een probleem gaat dat al meer dan 2000 jaar onopgelost is. Dat zou een redelijk mens toch te denken moeten geven.

Biedt de kwantummechanica (KM) hem dan geen uitkomst? Rutten beroept zich op een interpretatie van de KM waarbij bewustzijn de ineenstorting van de golffunctie van een deeltjessysteem veroorzaakt (von Neumann-Wigner). Dit is slechts een interpretatie van de KM (de wetenschappelijke theorie zelf zegt dit niet), en ook een interpretatie die maar weinig aanhang geniet onder moderne natuurkundigen, en om goede redenen. Deze interpretatie heeft substantiedualisme nodig (wat op zichzelf al problematisch is, zie deze discussie), verklaart niet hoe de ineenstorting zou moeten werken in de 13,8 miljard jaar die het universum oud is, en wordt weersproken door experimenteel onderzoek. Tot slot verklaart deze interpretatie ook niet hoe de interactie tussen geest en materie zou moeten werken. De meest gangbare interpretatie (Copenhagen) heeft overigens geen bewustzijn nodig en andere interpretaties hebben niet eens een ineenstorting van de golffunctie (zoals many worlds). Kortom: ook kwantummechanica helpt Rutten niet. De integrated information theory van bewustzijn, waar Rutten ook nog aan refereert, vereist ook materie. 

Rutten probeert ook nog uit te leggen waarom volgens de substantiedualist een fysieke hersenziekte toch grote geestelijke gevolgen kan hebben. Een stuurman op zee wiens schip door een aanvaring ernstig beschadigd raakt, zal niet langer normaal als stuurman kunnen functioneren. Zo is het ook met de geest (stuurman) die het lichaam (schip) aanstuurt, volgens Rutten. Deze vergelijking gaat uiteraard geheel mank. Dat de stuurman geestelijk (=neuronaal volgens de reductionist) beschadigd raakt door een fysiek ongeluk (aanvaring), is allemaal goed uit te leggen door fysieke interacties. Juist op dat punt gaat het mis bij de onstoffelijke geest die het stoffelijke lichaam zou moeten aansturen, of dat niet meer (goed) kan door hersenschade. We zijn hier immers weer terug bij het interactieprobleem: hoe kan stoffelijke schade leiden tot een probleem in een onstoffelijke geest? Dáár geeft Rutten geen antwoord op, terwijl de reductionist een goede verklaring heeft.

Op het probleem hoe de juiste geest wordt verbonden met het juiste lichaam, stelt Rutten: “Geest en stof staan voortdurend in wisselwerking met elkaar. Daarover zijn we het allemaal eens.” Daarover zijn we het uiteraard niet eens, want volgens de reductionist is er helemaal geen wisselwerking! Het is aan substantiedualist Rutten om aan te tonen dat een onstoffelijke geest continu interacteert met een stoffelijk lichaam, maar daar slaagt hij niet in. Ook legt hij niet uit hoe bij de conceptie de juiste geest met de juiste eicel gaat wisselwerken, en waar en hoe in de evolutie dergelijke wisselwerkingen begonnen zijn. Dit ‘verbindingsprobleem’ is dus verre van opgelost.

Correlatie en reductie
Volgens Rutten begeef ik me met het begrijpen van correlaties als reducties “buiten het domein van de neurowetenschappen”. Dit is een vreemde opmerking, want de wetenschapsgeschiedenis kent vele voorbeelden van correlaties die door een reductie op een identiteit bleken te wijzen. Zo bleek licht perfect te correleren met elektromagnetische straling (die voor ons zichtbaar is), waardoor natuurkundigen uiteindelijk hebben geconcludeerd dat licht elektromagnetische straling is (identiteit). Begaven natuurkundigen zich met deze reductie ook buiten het domein van de natuurkunde? 

In een noot (8) maakt Rutten ook nog een vergelijking om te laten zien dat perfecte correlatie geen identiteit hoeft te betekenen. De vorm van een afgesloten zak met water “correleert immers perfect met dat van het water. Toch is de zak niet het water.” Maar hier is geen ontologische identiteit: de zak bestaat niet uit het water (zoals de geest wel bestaat uit hersenactiviteit). Correlatie van vorm zegt ook niets over identiteit van zijnden (ontologie), terwijl alleen dat laatste in deze discussie relevant is. Ook deze analogie gaat dus niet op. 

Conclusie
Ruttens reactie bestaat hoofdzakelijk uit tegenwerpingen die ik al bespreek in mijn opiniestuk, en nog uitgebreider in mijn websiteartikel. Hij beroept zich vooral op een dualistische intuïtie en mogelijke werelden. We hebben evenwel goede argumenten om aan te nemen dat die intuïtie in het lichaam-geestprobleem onbetrouwbaar is en ondermijnd wordt. Mogelijke werelden zijn slechts interessant als gedachte-experiment, maar zeggen niets over wat waarschijnlijk is in deze wereld. Zolang Rutten zijn substantiedualisme niet ook daadwerkelijk aannemelijk kan maken, is het niets meer dan een metafysisch luchtkasteel in een mogelijke wereld. 

 

Wie zijn er online?

We hebben 177 gasten en geen leden online

Geef je mening

Welke positie over het bestaan van god(en) onderschrijft u?

Bekende atheïsten

Penn & TellerPenn & Teller, Amerikaans illusionistenduo.

Citaat

Calling Atheism a religion, is like calling 'bald' a hair color.

~ Don Hirschberg

Op deze site publiceerde ik een uitgebreid artikel waarin ik betoog dat de geest gereduceerd kan worden tot hersenactiviteit: de geest is wat het brein doet. Op Geloof & Wetenschap verscheen daarvan een kortere en toegankelijkere versie als opinieartikel. VU-filosoof Emanuel Rutten reageerde daar weer op. Ik weet niet of Rutten alleen mijn opiniestuk gelezen heeft of ook de uitgebreidere versie op deze website. Dit is mijn repliek op zijn reactie. 

Zijn intuïties betrouwbaar?
In zijn reactie beroept Rutten zich hoofdzakelijk op intuïties: dualisme is intuïtief aannemelijk en hij heeft de modale intuïtie dat het mogelijk is dat hij zijn brein niet is. Aangezien ik deze stap al voorzien had, heb ik in mijn eerste bijdrage al de nodige kritiek geuit op dit argument en laat ik vooral in de uitgebreidere versie op mijn site zien waarom deze intuïtie onbetrouwbaar is en ondermijnd wordt. Het verbaast mij dan ook dat Rutten hier nauwelijks op ingaat, want daarmee vervalt het voornaamste argument waarop zijn positie gebaseerd is. 

Rutten stelt veel vertrouwen in onze intuïties: “Want het is een algemeen erkend wijsgerig principe dat wij prima facie moeten uitgaan van de waarachtigheid van onze diepste menselijke intuïties totdat het tegendeel voldoende aangetoond is.” Hoe kan een wetenschappelijk geïnformeerde intellectueel als Rutten - vooral na Darwin - zoiets beweren als hij weet dat onze intuïties zijn ontstaan om in groepen op de savanne te overleven? Wie evolutie serieus neemt, zou prima facie juist wantrouwend moeten staan tegenover onze diepste intuïties, vooral wanneer ze gebruikt worden in een domein waarvoor ze niet zijn geëvolueerd.  Waarom zouden onze intuïties bijvoorbeeld betrouwbaar zijn als het gaat over de aard van ruimte en tijd en de bouw van het universum? Voortschrijdend wetenschappelijk inzicht heeft laten zien dat ze dat ook niet zijn, wat evolutionair gezien logisch is. Ik meen dat precies hetzelfde geldt voor de relatie tussen lichaam en geest: het heeft evolutionair geen enkel nut om iets over de neuronale machinerie van het brein te begrijpen die ons geestelijk leven realiseert. Ook hier mogen we dus een wetenschappelijke correctie verwachten van onze intuïtie: de neurowetenschappen en psychologie corrigeren onze volkspsychologische intuïties. Desondanks blijft Rutten naïef op onze intuïtie vertrouwen. 

Ook verwijs ik naar de psychologische theorieën van Fiala en Graziano die de dualistische intuïtie reductionistisch kunnen verklaren, en daarmee ondermijnend werken voor de betrouwbaarheid van de intuïtie. Rutten negeert dergelijke ondermijnende theorieën. Daarnaast hebben zelfs filosofen, die volgens Rutten de meest betrouwbare intuïties op dit gebied hebben, tegenstijdige intuïties over hier relevante kwesties, zoals bijvoorbeeld blijkt uit hoe ze denken over filosofische zombies. Hoe kan hij er dan zo veel waarde aan blijven hechten?

Rutten wil zijn intuïties pas opgeven “alléén wanneer er een voldoende dwingende reden is”. De vraag is natuurlijk wat zo’n “voldoende dwingende reden” kan zijn. Daarover is Rutten niet geheel duidelijk, maar later in zijn stuk lijkt dit voor hem alleen het geval te zijn als de andere metafysische posities “uitgesloten” zijn. Zolang andere posities ook metafysisch “verenigbaar” zijn, mag de reductionist zijn gelijk niet claimen. Dat is een absurd hoge en onredelijke eis, want buiten de wiskunde en strikte logica is niets volledig uitgesloten en is alles verenigbaar met de data (elke theorie is ondergedetermineerd door de data). Dit merkte ik ook al op in mijn opiniestuk (noot 5). Mijn argument is dan ook een argument to the best explanation (abductie): wat is de meest waarschijnlijke conclusie gezien de data? Het feit dat substantiedualisme een mogelijkheid is en blijft, zegt helemaal niets over de waarschijnlijkheid ervan. Hier gaat Rutten geheel aan voorbij in zijn kritiek.

Eenzelfde probleem geldt voor mogelijke werelden. Rutten kan zich een wereld voorstellen waarin hij niet zijn brein is, dat is volgens hem “redelijkerwijs metafysisch niet totaal onmogelijk”. Maar wat zegt dat over de wereld waarin wij leven, de echte wereld? Vrijwel niets! Rutten kan zich misschien ook een wereld voorstellen waarin water geen H2O is, maar dat betekent evenmin dat water in deze wereld niet gereduceerd kan worden tot waterstof en zuurstof. Ruttens modale intuïties zijn interessant voor gedachte-experimenten, maar zeggen vrijwel niets over de werkelijke wereld waarin wij leven. Dit punt maakte ik ook al in mijn websiteartikel (noot 25). 

Een analogie: geocentrisme
Mijn bovenstaande punt kan goed geïllustreerd worden aan de hand van een analogie: het geocentrische idee dat de aarde stil in het middelpunt van het universum staat en de zon (en andere hemellichamen) daaromheen draaien. Laten we dit manifest onjuiste idee proberen te weerleggen met Ruttens redeneertrant. 

Als we onze diepste intuïties vertrouwen, weten we dat de zon om de aarde draait. We voelen immers dat de aarde stilstaat en zien de zon daaromheen draaien. Het is dan ook niet verwonderlijk dat vrijwel iedereen deze intuïtie voor betrouwbaar hield tot de tijd van Copernicus. Zelfs na de tijd van Copernicus en Galilei, die op theoretische en empirische gronden dit intuïtieve idee steeds verder ondermijnden, bleven velen nog lange tijd op hun geocentrische intuïtie vertrouwen. Hadden zij “voldoende dwingende reden” om hun intuïtie te wantrouwen? 

En in de tijd daarna? Als we Ruttens redeneertrant mogen gebruiken: nog steeds niet. Het is immers nog steeds mogelijk dat het geocentrisme waar is! Het is niet uit te sluiten dat de waarnemingen van astronomen niet kloppen of alternatief verklaard kunnen worden. Dit werd aanvankelijk ook gedaan: met de epicykels van onder andere Ptolemaeus konden de astronomische waarnemingen ook verklaard worden vanuit het geocentrisme. Zelfs in onze tijd met ruimtevaart is het nog steeds mogelijk dat de ruimtevaarders ons bedriegen, zoals sommige complotdenkers menen. Volgens Ruttens criteria mogen we ook nu dus onze geocentrische intuïtie nog niet verwerpen, want er is geen “voldoende dwingende reden” om dat te doen. Het moge duidelijk zijn hoe onredelijk de eis van Rutten is, en dat we niet moeten kijken wat (on)mogelijk is, maar wat het meest waarschijnlijk het geval is in de echte wereld gezien onze beste kennis. En dan moeten we ons, naast de natuurkunde, vooral richten tot de neurowetenschappen.

Neurowetenschappen
Die neurowetenschappen geven namelijk steeds betere reductionistische verklaringen voor ons geestelijk leven, waarvan ik er in mijn oorspronkelijk artikel een aantal noem. In de handboeken neurowetenschappen zijn ze in alle details te vinden. Daarnaast kent het dualisme allerlei problemen die het reductionisme niet heeft, zoals ik ook uitgebreid bespreek. Reductionisme biedt daarmee een veel betere verklaring voor alle data, waardoor we via een abductie moeten concluderen dat het veel waarschijnlijker is dan het dualisme. Aan dit centrale punt gaat Rutten geheel voorbij. 

Zijn stelling dat neurowetenschappelijke resultaten “geen enkele metafysische positie uit[sluit]” zegt dan ook niets. Ook nu kunnen we gemakkelijk een analogie maken. Wetenschappelijke resultaten uit de kosmologie, geologie en evolutiebiologie sluiten ook de metafysische positie niet uit dat God alles 6.000 jaar geleden geschapen heeft met de schijn van een veel hogere ouderdom, zoals sommige creationisten menen. Moeten we deze positie nu ook serieus gaan nemen omdat ze niet metafysisch uit te sluiten valt? 

Vermeende categoriefouten
Wel meent hij dat mijn reductionistische conclusie een metafysische conclusie is, en geen wetenschappelijke. Ik zou een categoriefout maken door een metafysische conclusie te trekken uit wetenschappelijke data. Ook op deze tegenwerping ben ik al ingegaan in (beide versies van) mijn eerste stuk. Wetenschap en metafysica zijn met elkaar verweven. Dit zie je niet alleen terug in de natuurkunde (zoals de aard van ruimte en tijd), maar ook in heel veel wetenschappen als het gaat om bijvoorbeeld oorzakelijkheid. Oorzakelijkheid is immers ook een metafysische conclusie op grond van empirische data (oorzakelijkheid zelf is niet waar te nemen). Volgens Rutten maakt dus ook een longarts een categoriefout als ze stelt dat roken longkanker veroorzaakt, want ook dat is een metafysische conclusie. Wat een reductionist doet, is niets anders: de meest aannemelijk conclusie trekken uit de wetenschappelijke data. 

Het interactieprobleem
Rutten ziet het interactieprobleem niet als een dwingende reden om onze intuïtie op te geven zolang niet “echt overtuigend wordt aangetoond dat interactie tussen bewustzijn en materie onmogelijk is”. Ook nu weer stelt hij een onredelijke eis. Hoe valt buiten wiskunde en strikte logica de absolute onmogelijkheid van überhaupt ook maar iets aan te tonen? Ook hier weer gaat Rutten voorbij aan waarschijnlijkheid en negeert hij het feit dat het om een probleem gaat dat al meer dan 2000 jaar onopgelost is. Dat zou een redelijk mens toch te denken moeten geven.

Biedt de kwantummechanica (KM) hem dan geen uitkomst? Rutten beroept zich op een interpretatie van de KM waarbij bewustzijn de ineenstorting van de golffunctie van een deeltjessysteem veroorzaakt (von Neumann-Wigner). Dit is slechts een interpretatie van de KM (de wetenschappelijke theorie zelf zegt dit niet), en ook een interpretatie die maar weinig aanhang geniet onder moderne natuurkundigen, en om goede redenen. Deze interpretatie heeft substantiedualisme nodig (wat op zichzelf al problematisch is, zie deze discussie), verklaart niet hoe de ineenstorting zou moeten werken in de 13,8 miljard jaar die het universum oud is, en wordt weersproken door experimenteel onderzoek. Tot slot verklaart deze interpretatie ook niet hoe de interactie tussen geest en materie zou moeten werken. De meest gangbare interpretatie (Copenhagen) heeft overigens geen bewustzijn nodig en andere interpretaties hebben niet eens een ineenstorting van de golffunctie (zoals many worlds). Kortom: ook kwantummechanica helpt Rutten niet. De integrated information theory van bewustzijn, waar Rutten ook nog aan refereert, vereist ook materie. 

Rutten probeert ook nog uit te leggen waarom volgens de substantiedualist een fysieke hersenziekte toch grote geestelijke gevolgen kan hebben. Een stuurman op zee wiens schip door een aanvaring ernstig beschadigd raakt, zal niet langer normaal als stuurman kunnen functioneren. Zo is het ook met de geest (stuurman) die het lichaam (schip) aanstuurt, volgens Rutten. Deze vergelijking gaat uiteraard geheel mank. Dat de stuurman geestelijk (=neuronaal volgens de reductionist) beschadigd raakt door een fysiek ongeluk (aanvaring), is allemaal goed uit te leggen door fysieke interacties. Juist op dat punt gaat het mis bij de onstoffelijke geest die het stoffelijke lichaam zou moeten aansturen, of dat niet meer (goed) kan door hersenschade. We zijn hier immers weer terug bij het interactieprobleem: hoe kan stoffelijke schade leiden tot een probleem in een onstoffelijke geest? Dáár geeft Rutten geen antwoord op, terwijl de reductionist een goede verklaring heeft.

Op het probleem hoe de juiste geest wordt verbonden met het juiste lichaam, stelt Rutten: “Geest en stof staan voortdurend in wisselwerking met elkaar. Daarover zijn we het allemaal eens.” Daarover zijn we het uiteraard niet eens, want volgens de reductionist is er helemaal geen wisselwerking! Het is aan substantiedualist Rutten om aan te tonen dat een onstoffelijke geest continu interacteert met een stoffelijk lichaam, maar daar slaagt hij niet in. Ook legt hij niet uit hoe bij de conceptie de juiste geest met de juiste eicel gaat wisselwerken, en waar en hoe in de evolutie dergelijke wisselwerkingen begonnen zijn. Dit ‘verbindingsprobleem’ is dus verre van opgelost.

Correlatie en reductie
Volgens Rutten begeef ik me met het begrijpen van correlaties als reducties “buiten het domein van de neurowetenschappen”. Dit is een vreemde opmerking, want de wetenschapsgeschiedenis kent vele voorbeelden van correlaties die door een reductie op een identiteit bleken te wijzen. Zo bleek licht perfect te correleren met elektromagnetische straling (die voor ons zichtbaar is), waardoor natuurkundigen uiteindelijk hebben geconcludeerd dat licht elektromagnetische straling is (identiteit). Begaven natuurkundigen zich met deze reductie ook buiten het domein van de natuurkunde? 

In een noot (8) maakt Rutten ook nog een vergelijking om te laten zien dat perfecte correlatie geen identiteit hoeft te betekenen. De vorm van een afgesloten zak met water “correleert immers perfect met dat van het water. Toch is de zak niet het water.” Maar hier is geen ontologische identiteit: de zak bestaat niet uit het water (zoals de geest wel bestaat uit hersenactiviteit). Correlatie van vorm zegt ook niets over identiteit van zijnden (ontologie), terwijl alleen dat laatste in deze discussie relevant is. Ook deze analogie gaat dus niet op. 

Conclusie
Ruttens reactie bestaat hoofdzakelijk uit tegenwerpingen die ik al bespreek in mijn opiniestuk, en nog uitgebreider in mijn websiteartikel. Hij beroept zich vooral op een dualistische intuïtie en mogelijke werelden. We hebben evenwel goede argumenten om aan te nemen dat die intuïtie in het lichaam-geestprobleem onbetrouwbaar is en ondermijnd wordt. Mogelijke werelden zijn slechts interessant als gedachte-experiment, maar zeggen niets over wat waarschijnlijk is in deze wereld. Zolang Rutten zijn substantiedualisme niet ook daadwerkelijk aannemelijk kan maken, is het niets meer dan een metafysisch luchtkasteel in een mogelijke wereld. 

Wie zijn er online?

We hebben 177 gasten en geen leden online

Geef je mening

Welke positie over het bestaan van god(en) onderschrijft u?

Bekende atheïsten

Penn & TellerPenn & Teller, Amerikaans illusionistenduo.

Citaat

Calling Atheism a religion, is like calling 'bald' a hair color.

~ Don Hirschberg