De Amsterdamse politiechef Pieter-Jaap Aalbersberg kwam vorige week met het voorstel om een hoofddoek toe te staan als onderdeel van het politie-uniform. Het idee hierachter is dat zo meer moslima’s zich zullen aanmelden en het politiekorps dus diverser zou worden. Met het idee dat de politie het beste een afspiegeling van de samenleving kan zijn, lijkt mij niets mis. Dat hiervoor het dragen van religieuze symbolen wordt toegestaan, lijkt me evenwel geen goed idee: de politie dient zo neutraal mogelijk te zijn in haar uitstraling.
Het uniform symboliseert dat een diender niet voor je staat als eigen persoon met persoonlijke overtuigingen, voorkeuren en afkeuren, maar als vertegenwoordiger van de neutrale staat. Om dezelfde reden draagt een rechter een toga. Het openlijk uitdragen van een religieuze of politieke overtuiging hoort daar dan ook niet bij. Het is belangrijk te benadrukken dat het hier gaat om alle religieuze en politieke symbolen, niet alleen de hoofddoek. Het is evenwel logisch dat de hoofddoek in deze discussie een prominente plaats inneemt. Niet alleen is de hoofddoek erg zichtbaar, het is een uiting van de islam, en die religie wordt geassocieerd met problemen, wat ten dele ook terecht is. Uit onderzoek van Ruud Koopmans blijkt dat de hoofddoek de beste voorspeller is van fundamentalisme. In dit onderzoek is iemand een fundamentalist als hij vindt dat de gelovigen terug moeten naar de wortels van hun geloof, er maar één interpretatie van het ‘heilige boek’ mogelijk is en religieuze regels boven de seculiere wetten staan. Het gaat hier om 45% van de Nederlandse moslims (tegenover 5% van de christenen).
Het is precies deze kennis die ervoor zorgt dat de neutrale uitstraling in het geding komt. De burger moet een agent(e) kunnen benaderen zonder aanzien des persoons. Op het moment dat die agent zijn religieuze of politieke overtuiging laat blijken, is dat niet meer mogelijk. Het religieuze of politieke symbool zal onmiddellijk en grotendeels onbewust associaties oproepen en daardoor het (willen) benaderen van de agent beïnvloeden. Uit het onderzoek van Koopmans blijkt bijvoorbeeld dat ruim 50% van de Westerse moslims geen homo als vriend wil en ruim 40% vindt dat joden niet te vertrouwen zijn (bij christenen ligt dit rond de 10%). Het is goed denkbaar dat hierdoor een homo of een jood minder snel op een openlijk islamitische agent zal afstappen. Andersom geldt dit ook: zou een moslim snel afstappen op een diender met een pet van de PVV of een pet met de tekst “God bestaat niet”?
Deze neutraliteit in de uitstraling naar de burger is een andere dan de neutraliteit (of objectiviteit) van de agent zelf. Deze laatste neutraliteit is uiteraard zeer belangrijk: een agent hoort de wet te handhaven zonder dat daarbij diens persoonlijke overtuigingen, voor- en afkeuren een rol spelen. Hierin worden ze getraind en hiervoor kunnen ze ter verantwoording geroepen worden bij hun leidinggevende of zelfs bij de rechter. Ook wordt er waar nodig actief beleid gemaakt om ongewenste invloeden tegen te gaan. Desondanks blijft politiewerk ook mensenwerk. Ongewenste invloeden zullen er altijd zijn, maar die dienen wel tot het minimum gereduceerd te worden. Er is geen reden om te denken dat gelovige agenten (in het algemeen) in dit opzicht minder goede dienders zijn dan ongelovige agenten.
Wel lijkt het me een problematisch gegeven dat ruim 60% van de Westerse moslims (ruim 10% bij de christenen) de religieuze regels belangrijker acht dan de seculiere wetten. Een gelovige wethandhaver kan hierdoor in gewetensnood komen. Zou een islamitische agent bijvoorbeeld net zo makkelijk een moskee binnenvallen als dat nodig is als een niet-moslim? Deze gewetenskwestie is overigens niet uniek voor gelovige agenten. Zou een politiek rechtse agent op dezelfde manier optreden bij een demonstratie van links als van rechts? Zou een agente die Greenpeace steunt, onpartijdig een actie van deze groep kunnen beëindigen als dat nodig is? Je oprecht willen committeren aan het objectief handhaven van de wet is een voorwaarde voor het politiewerk, het toetsen van de objectiviteit van het handelen een belangrijk controlemiddel. Alles moet eraan gedaan worden om een agent zo neuraal mogelijk te laten handelen, maar dat staat los van de neutrale uitstraling naar de burger. Deze twee vormen van neutraliteit lopen helaas ten onrechte door elkaar in de huidige discussie.
Tegen het bovenstaande pleidooi om religieuze symbolen bij de politie te weren, zijn in de discussie een aantal tegenwerpingen ingebracht. Volgens mij zijn ze niet erg sterk. Hieronder leg ik uit waarom.
Dit is discriminatie van moslims.
Nee, want het gaat om alle levensbeschouwelijke en politieke symbolen. Dus ook om keppeltjes, zichtbaar gedragen kruisjes, tulbanden, petjes of speldjes die uiting geven van een bepaalde levensbeschouwelijke of politieke overtuiging. Daarnaast draagt niet elke moslima een hoofddoek, dus een moslima kan prima bij de politie werken als ze geen hoofddoek draagt, dat is een persoonlijke keuze. Of de hoofddoek wel of niet verplicht is voor een (goede) moslima, is een theologische discussie waar de politie haar handen niet aan zou moeten willen branden. Dat is ook niet nodig.
Het is een aantasting van de godsdienstvrijheid.
De godsdienstvrijheid is niet absoluut. Er kunnen goede redenen zijn om die godsdienstvrijheid in te perken. Zo kunnen Jehova’s getuigen uit hun ouderlijk macht ontzet worden als ze wegens religieuze redenen weigeren hun kind een noodzakelijk bloedtransfusie te geven. Een politieagente in een lange rok (‘refo’) of met een boerka is om praktische en veiligheidsredenen ontoelaatbaar. Hierboven heb ik aangegeven waarom de neutrale uitstraling van de politie ook zo’n goede reden is. De rechter zal als het nodig is het belang van neutraliteit moeten afwegen tegen het belang van godsdienstvrijheid. Uit jurisprudentie van het Europese Hof van Justitie blijkt dat bedrijven het personeel mogen opdragen om neutrale kleding te dragen. Het lijkt me dat het Hof niet anders zou oordelen over de politiekleding.
Een baard of rastakapsel mag ook, terwijl ook dit een religieus symbool is.
Een baard of een rastakapsel kan een religieuze uiting zijn, maar dat hoeft niet. Deze onduidelijkheid maakt dat het geen duidelijke religieuze symbolen zijn. Een hoofddoek of keppeltje is ondubbelzinnig een religieus symbool.
Agenten zijn niet neutraal.
Agenten moeten in hun handelen zo neutraal mogelijk zijn, wat helaas niet altijd even goed lukt. Dit is echter een andere kwestie dan de neutraliteit van hun uitstraling, zoals ik hierboven heb uitgelegd.
Het uniform biedt slechts schijnneutraliteit.
Het uniform garandeert geen neutraliteit in het handelen (zie het punt hierboven), maar straalt wel neutraliteit naar de burger uit. Het idee van schijnneutraliteit is gebaseerd op een vermenging van deze twee losstaande zaken.
De burger zou moeten weten dat een religieuze uiting het handelen van de agent niet beïnvloedt.
Als dit al zo zou zijn, zou in de ideale wereld elke burger dit inderdaad moeten weten en daarnaar moeten handelen. We leven evenwel niet in de ideale wereld en de psychologie leert ons dat een mens op grond van uiterlijke kenmerken (voor)oordelen vormt. Dat geldt des te meer als mensen zich hier niet van bewust zijn, geen training hebben gehad dit tegen te gaan en het geen consequenties heeft (zoals bij agenten wel het geval is). Dit kun je onterecht en onjuist vinden, maar het is een psychologisch feit. Doordat dit grotendeels onbewust werkt, is het een illusie dat dit gaat veranderen. Juist daarom is een neutrale uitstraling belangrijk.
In de VS en Engeland is het wel toegestaan.
Dit geeft slechts aan dat het mogelijk is, niet of het beter werkt of wenselijk is. Je zou bijvoorbeeld kunnen onderzoeken of de benaderwijze en het gevoel van burgers jegens agenten met een hoofddoek anders is dan bij agenten zonder hoofddoek. Ook zou je kunnen onderzoeken of het toestaan van religieuze symbolen inderdaad leidt tot een diverser en beter functionerend korps. Pas als hieruit duidelijk voordelen blijken, wordt dit een sterk argument. Dergelijk onderzoek is er bij mijn weten in ieder geval niet. Daarnaast is de vraag naar de wenselijkheid een principiële vraag aan de politiek en de burgers. Gezien het geringe animo hiervoor in Nederland, denk ik niet dat de wenselijkheid snel zal veranderen.