In 2018 schreef ik op mijn site het artikel 'De vraag die creationisten altijd ontwijken'. In augustus dit jaar schreef M.G. Sulman daarop een reactie, maar die reactie ging nauwelijks in op mijn vraag die cruciaal is in de wetenschap: wat zou je (in casu de creationist) overtuigen van je eigen ongelijk? Sulmans artikel is vooral een veel bredere epistemologische reflectie op de fundamenten van ons kennen. In mijn repliek wijs ik hierop en breng ik de discussie terug naar de vraag wat de creationist zou overtuigen van zijn ongelijk. Tevens wijs ik op voorbeelden die de evolutiebioloog zou moeten overtuigen van zijn ongelijk. Tot slot wees ik op voorbeelden die, in bredere filosofische (metafysische) discussie, het naturalisme in de problemen zou brengen. Sulman heeft op mijn repliek gereageerd, maar ontwijkt nog steeds de cruciale vraag waar deze discussie over begon. Wel weidt hij opnieuw uit in een veel bredere filosofische discussie, zonder in te gaan op mijn centrale vraag.

Sulman meent dat ik de discussie verplaats naar wat binnen de wetenschappelijke methode acceptabel is, want “wie zich buiten haar regels begeeft, bedrijft geen wetenschap meer, maar geloof.” Maar dat is vanaf het begin mijn punt geweest: als de creationist zich op het wetenschappelijke speelveld wil begeven, zal hij zich aan de regels van het wetenschappelijke spel moeten houden. Prima als je dat niet wilt, maar pretendeer dan ook geen wetenschap te bedrijven, zoals ‘creation science’ wel doet. Ik verplaats dus niets, maar probeer de discussie terug te brengen naar mijn oorspronkelijke punt, in plaats van te verzanden in zeer grote en complexe epistemologische kwesties. Die zijn op zichzelf interessant, maar dat zijn andere discussies. 

Is een epistemisch fundament nodig?
Of toch niet? Het lijkt erop dat Sulman meent dat je pas over ware claims kunt en mag spreken als je die kunt laten rusten op een stevig epistemisch fundament, anders is het ook een geloofssprong. Daar gaat zijn analyse mis, want zo’n fundament is niet nodig om wetenschap volgens de regels te bedrijven en daar grote successen mee te behalen. Sterker nog: je hoeft zo’n epistemisch fundament niet eens te delen om succesvolle wetenschap te bedrijven. Dit blijkt uit het feit dat zowel gelovige als naturalistische wetenschappers prima (al dan niet gezamenlijk) goede wetenschap bedrijven, mits ze zich aan de wetenschappelijke regels houden. Precies daar gaat het bij het creationisme (en andere pseudowetenschappen) mis, zoals ik in mijn oorspronkelijke artikel betoogde. 

Iets vergelijkbaars vinden we in de rechtspraak. Daarin veroordelen rechters mensen soms tot hoge gevangenisstraffen op grond van sterke waarheidsclaims, zonder dat te hoeven verantwoorden op epistemische fundamenten. Wil Sulman nu ook beweren dat rechters mensen veroordelen op grond van geloofssprongen? In beide gevallen gaat het om het wel of niet volgen van de regels van het spel, vooral die over de rol van evidentie en toetsbaarheid van verklaringen. Een advocaat die er bijvoorbeeld op wijst dat het bewijs tegen zijn cliënt niet gegrond is omdat het filosofisch inductieprobleem niet is opgelost, zal op een rechter weinig indruk maken – en terecht. Hetzelfde geldt voor Sulmans vraag naar een ultiem epistemisch fundament binnen de (natuur)wetenschappelijke context. 

Vormen van wetenschap
Sulman maakt binnen het wetenschappelijk onderzoek een onderscheid dat andere creationisten ook graag maken: operationele wetenschap versus historische wetenschap. Beide op een hoop gooien leidt er volgens Sulman toe dat “het onderscheid [vervaagt] tussen wat empirisch controleerbaar is en wat slechts interpretatief gereconstrueerd kan worden”. Dat is onterecht. Ook in operationeel onderzoek moeten data geïnterpreteerd worden en zijn conclusies deels gebaseerd op redelijke aannames en achtergrondkennis, die soms achteraf onjuist blijken te zijn. In die zin is elke claim in de operationele wetenschappen een feilbare constructie uit data, aannames en achtergrondkennis. 

Dat is met historische wetenschappen niet anders, met het verschil dat hier sprake is van een feilbare reconstructie uit data, redelijke aannames en achtergrondkennis. De historische gebeurtenis zelf kan meestal niet herhaald worden, maar de waarnemingen (waaruit de data voortkomen) kunnen wel herhaald worden. Ook kunnen de aannames en achtergrondkennis getoetst en waar nodig bijgesteld worden. Dit geldt niet alleen voor paleontologie en geologie, maar ook voor archeologie en geschiedschrijving, van de klassieke oudheid tot zeer recent. Ook de reconstructie van een misdrijf is op dezelfde principes gebaseerd. 

Als Sulman moeite heeft met paleontologisch en geologisch onderzoek, zal hij moeten aantonen waarom dat problematischer is dan ander historisch of strafrechtelijk onderzoek. Ik vermoed dat Sulman alleen moeite heeft met de eerste categorie omdat dat conflicteert met zijn geloof, niet omdat de methodologie niet deugt of ongegrond is. 

Onzichtbare vooronderstellingen?
Sulman meent dat de naturalist de wetenschap een aantal beperkende vooronderstellingen oplegt. Dat is maar zeer beperkt zo. Dat in de wetenschap alleen naturalistische verklaringen worden toegestaan, is een gevolg van een historische ontwikkelingen waarin bovennatuurlijke verklaringen overbodig, onjuist, ongeloofwaardig of ontoetsbaar bleken te zijn. Op wetenschapsfilosofische en praktische gronden hebben naturalistische verklaringen daardoor bovennatuurlijke verklaringen verdrongen, zoals Boudry et al. ook betoogd hebben. 

Ook het idee van een gesloten universum is geen vooronderstelling, maar een (voorlopige) conclusie. Vermeend bovennatuurlijk ingrijpen bleek gebaseerd te zijn op slechte gronden of kon naturalistisch verklaard worden. Ook de ontdekking van behoudswetten vormen een empirische ondersteuning voor de geslotenheid van het universum. Dit kan morgen anders zijn, zoals ik in mijn repliek al opmerkte. Het is dus een voorlopige, toetsbare conclusie, geen vooronderstelling, zoals Sulman meent. 

Ook dat er “niets buiten de natuur” bestaat, ziet Sulman als een vooronderstelling, terwijl ik al in mijn repliek heb aangegeven dat dit een conclusie is die eenvoudig empirisch weerlegd kan worden. Ik heb daarvoor zelfs mogelijke voorbeelden aangedragen. Als God morgen duidelijk zou ingrijpen, zoals Hij dat in Bijbelse tijden placht te doen, zou de naturalist zijn conclusie op empirische gronden moeten opgeven. Er wordt dus niets bij voorbaat uitgesloten. 

Nogmaals Archaeopteryx
Bij het voorbeeld van Archaeopteryx als overgangsvorm lijkt Sulman aanvankelijk mijn punt te snappen: een voorspelde overgangsvorm in de juiste aardlagen. Vervolgens stelt hij echter dat deze redeneringhet kader [veronderstelt] dat zij wil bevestigen” en dat “de gegevens uitsluitend binnen dat schema [van evolutie] worden geïnterpreteerd”. Daarin gaat hij voorbij aan mijn punt dat de vondst van dit fossiel een empirische bevestiging is van een voorspelling – een belangrijk kenmerk van goede wetenschap. 

Dat de creationist dit fossiel kan zien als “een uitdrukking van orde: een wezen dat zich voegt in de veelvormigheid van Gods schepping” doet niets af aan mijn punt. Het bevestigt daarnaast het probleem dat ik in mijn repliek ook al noemde: de creationist kan dit altijd beweren, bij elk denkbeeldig dier. Precies deze onfalsificeerbaarheid is het probleem waarop ik wees, maar wat Sulman hier weer negeert. Evolutie daarentegen voorspelt specifieke overgangsvormen in specifieke aardlagen. Waarom kiest God blijkbaar precies voor die ‘mozaïekvormen’ die je op grond van evolutie mag verwachten? Wil Hij ons op het verkeerde been zetten?

Sulman probeert de overgangskenmerken nog te verklaren als “mozaïekvormen: het vogelbekdier, de vleermuis, de walvis – organismen die eigenschappen delen met andere groepen zonder evolutionaire tussenstap” Geen evolutiebioloog beweert echter dat een vogelbekdier in evolutionaire zin iets te maken heeft met een vogel, een vleermuis iets met een muis of een walvis iets met een vis. Weet Sulman dit niet?

Voorts probeert Sulman de kracht van de evolutionaire voorspelling nog teniet te doen met een klassiek creationistisch ‘argument’, dat al eindeloos vaak weerlegd is. Zo beweert hij dat “De lagen waarin Archaeopteryx gevonden is, worden als “juist” gedateerd omdat hun ouderdom reeds verondersteld wordt binnen het evolutiekader”. Dat is onzin, want relatieve datering is al ouder dan Darwin en absolute datering staat los van fossielen in de aardlagen. Ook stelt hij: “Wanneer overgangsvormen niet gevonden worden, spreekt men van incomplete fossielenreeksen; wanneer ze wél gevonden worden, zijn ze ‘bevestigingen’.”. Sulman gaat ook hier voorbij aan dat specifieke fossielen voorspeld zijn in specifieke aardlagen, en daar ook gevonden worden. Dat het fossielenbestand incompleet is, is niet vreemd aangezien fossilisatie een zeldzaam proces is en maar een fractie van de fossielen de tand des tijds doorstaat en gevonden wordt. 

Hoe verklaart Sulman dan de schikking van fossielen in het fossielenbestand, precies daar waar je ze op grond van evolutie mag verwachten? Door “ecologische of catastrofale processen: soorten werden begraven naar habitat, gewicht of gedrag tijdens grootschalige natuurrampen”. Ook dit is een klassieke creationistische ‘verklaring’ die op het eerste gezicht aardig klinkt, maar ongeloofwaardig wordt zodra je naar de details gaat kijken (zie hierhier en hier). Of in het specifieke geval van Archaeopteryx: waarom vinden we dit fossiel nooit in dezelfde aardlagen als moderne vogels, zoals adelaars, papegaaien of kraaien? Sulman verklaart dit niet.

Daarnaast kent de zondvloed een aantal gigantische natuurkundige problemen (zoals het hitteprobleem en het modderprobleem) en kan het niet verklaren waarom oppervlakteverschijnselen overal in de geologische kolom te vinden zijn. Dit zijn slechts enkele grote problemen die ervoor hebben gezorgd dat de zondvloed in de moderne geologie niet serieus genomen wordt. Ik bespreek er hier nog meer, onder het kopje ‘Paleontologie, geologie en zondvloed’ (zie verder ook hier).

Er is dus niet sprake van slechts een “andere bril” waardoor dezelfde feiten worden gezien, zoals Sulman blijft beweren, maar een gigantisch verschil in fysieke mogelijkheid, geloofwaardigheid en wetenschappelijkheid van de verklaringen. Sulman lijkt dit cruciale verschil te missen. 

Funderingsdenken
Sulman is steeds op zoek naar de grondslagen van onze kennis. Volgens hem moet het epistemische bouwwerk staan op onwrikbare fundamenten, anders is er sprake van een geloofssprong. Dit wordt ook wel funderingsdenken genoemd. Ik deel die opvatting over epistemologie niet. Het past volgens mij ook niet goed bij het naturalisme, dat rekening moet houden met de evolutionaire context waarin onze kennis is ontstaan en blijft ontstaan. De naturalist zou zijn epistemologie dus moeten naturaliseren, zoals de filosoof W.V. Quine ook inzag. 

Dan is er geen sprake van een bouwwerk dat gefundeerd hoeft te worden, noch van een geloofssprong. Veeleer is er sprake van een web van (impliciete en expliciete) overtuigingen dat deels aangeboren is (een gevolg van evolutie) en deels voortkomt uit en getoetst wordt aan empirische data. Er is geen 100% zekerheid, maar wel betrouwbare empirische gronden en coherentie, waarbij elke conclusie feilbaar en voorlopig is. De wetenschappen en ons rechtssysteem werken ook zo. Zij hoeven evenmin elke theoretische mogelijkheid uit te kunnen sluiten, zoals Sulmans vergezochte voorbeeld dat “alle zintuigen theoretisch tegelijk [kunnen] bedriegen”. Wetenschappen en ons rechtssysteem komen zonder onwrikbare epistemische fundamenten, geloofssprongen of het uitsluiten van elke theoretische mogelijkheid tot conclusies beyond reasonable doubt. Ook voor de naturalist zou dat genoeg moeten zijn. Hier valt uiteraard nog veel meer over te zeggen, maar dat voert hier te ver. Hoofdstuk 3 uit dit boek biedt een goede inleiding. 

 

 

Wie zijn er online?

We hebben 163 gasten en geen leden online

Geef je mening

Welke positie over het bestaan van god(en) onderschrijft u?

Bekende atheïsten

Kathy GriffinKathy Griffin, Amerikaanse actrice

Citaat

And it is in his own image, let us remember, that Man creates God.

~ H. Havelock Ellis

In 2018 schreef ik op mijn site het artikel 'De vraag die creationisten altijd ontwijken'. In augustus dit jaar schreef M.G. Sulman daarop een reactie, maar die reactie ging nauwelijks in op mijn vraag die cruciaal is in de wetenschap: wat zou je (in casu de creationist) overtuigen van je eigen ongelijk? Sulmans artikel is vooral een veel bredere epistemologische reflectie op de fundamenten van ons kennen. In mijn repliek wijs ik hierop en breng ik de discussie terug naar de vraag wat de creationist zou overtuigen van zijn ongelijk. Tevens wijs ik op voorbeelden die de evolutiebioloog zou moeten overtuigen van zijn ongelijk. Tot slot wees ik op voorbeelden die, in bredere filosofische (metafysische) discussie, het naturalisme in de problemen zou brengen. Sulman heeft op mijn repliek gereageerd, maar ontwijkt nog steeds de cruciale vraag waar deze discussie over begon. Wel weidt hij opnieuw uit in een veel bredere filosofische discussie, zonder in te gaan op mijn centrale vraag.

Sulman meent dat ik de discussie verplaats naar wat binnen de wetenschappelijke methode acceptabel is, want “wie zich buiten haar regels begeeft, bedrijft geen wetenschap meer, maar geloof.” Maar dat is vanaf het begin mijn punt geweest: als de creationist zich op het wetenschappelijke speelveld wil begeven, zal hij zich aan de regels van het wetenschappelijke spel moeten houden. Prima als je dat niet wilt, maar pretendeer dan ook geen wetenschap te bedrijven, zoals ‘creation science’ wel doet. Ik verplaats dus niets, maar probeer de discussie terug te brengen naar mijn oorspronkelijke punt, in plaats van te verzanden in zeer grote en complexe epistemologische kwesties. Die zijn op zichzelf interessant, maar dat zijn andere discussies. 

Is een epistemisch fundament nodig?
Of toch niet? Het lijkt erop dat Sulman meent dat je pas over ware claims kunt en mag spreken als je die kunt laten rusten op een stevig epistemisch fundament, anders is het ook een geloofssprong. Daar gaat zijn analyse mis, want zo’n fundament is niet nodig om wetenschap volgens de regels te bedrijven en daar grote successen mee te behalen. Sterker nog: je hoeft zo’n epistemisch fundament niet eens te delen om succesvolle wetenschap te bedrijven. Dit blijkt uit het feit dat zowel gelovige als naturalistische wetenschappers prima (al dan niet gezamenlijk) goede wetenschap bedrijven, mits ze zich aan de wetenschappelijke regels houden. Precies daar gaat het bij het creationisme (en andere pseudowetenschappen) mis, zoals ik in mijn oorspronkelijke artikel betoogde. 

Iets vergelijkbaars vinden we in de rechtspraak. Daarin veroordelen rechters mensen soms tot hoge gevangenisstraffen op grond van sterke waarheidsclaims, zonder dat te hoeven verantwoorden op epistemische fundamenten. Wil Sulman nu ook beweren dat rechters mensen veroordelen op grond van geloofssprongen? In beide gevallen gaat het om het wel of niet volgen van de regels van het spel, vooral die over de rol van evidentie en toetsbaarheid van verklaringen. Een advocaat die er bijvoorbeeld op wijst dat het bewijs tegen zijn cliënt niet gegrond is omdat het filosofisch inductieprobleem niet is opgelost, zal op een rechter weinig indruk maken – en terecht. Hetzelfde geldt voor Sulmans vraag naar een ultiem epistemisch fundament binnen de (natuur)wetenschappelijke context. 

Vormen van wetenschap
Sulman maakt binnen het wetenschappelijk onderzoek een onderscheid dat andere creationisten ook graag maken: operationele wetenschap versus historische wetenschap. Beide op een hoop gooien leidt er volgens Sulman toe dat “het onderscheid [vervaagt] tussen wat empirisch controleerbaar is en wat slechts interpretatief gereconstrueerd kan worden”. Dat is onterecht. Ook in operationeel onderzoek moeten data geïnterpreteerd worden en zijn conclusies deels gebaseerd op redelijke aannames en achtergrondkennis, die soms achteraf onjuist blijken te zijn. In die zin is elke claim in de operationele wetenschappen een feilbare constructie uit data, aannames en achtergrondkennis. 

Dat is met historische wetenschappen niet anders, met het verschil dat hier sprake is van een feilbare reconstructie uit data, redelijke aannames en achtergrondkennis. De historische gebeurtenis zelf kan meestal niet herhaald worden, maar de waarnemingen (waaruit de data voortkomen) kunnen wel herhaald worden. Ook kunnen de aannames en achtergrondkennis getoetst en waar nodig bijgesteld worden. Dit geldt niet alleen voor paleontologie en geologie, maar ook voor archeologie en geschiedschrijving, van de klassieke oudheid tot zeer recent. Ook de reconstructie van een misdrijf is op dezelfde principes gebaseerd. 

Als Sulman moeite heeft met paleontologisch en geologisch onderzoek, zal hij moeten aantonen waarom dat problematischer is dan ander historisch of strafrechtelijk onderzoek. Ik vermoed dat Sulman alleen moeite heeft met de eerste categorie omdat dat conflicteert met zijn geloof, niet omdat de methodologie niet deugt of ongegrond is. 

Onzichtbare vooronderstellingen?
Sulman meent dat de naturalist de wetenschap een aantal beperkende vooronderstellingen oplegt. Dat is maar zeer beperkt zo. Dat in de wetenschap alleen naturalistische verklaringen worden toegestaan, is een gevolg van een historische ontwikkelingen waarin bovennatuurlijke verklaringen overbodig, onjuist, ongeloofwaardig of ontoetsbaar bleken te zijn. Op wetenschapsfilosofische en praktische gronden hebben naturalistische verklaringen daardoor bovennatuurlijke verklaringen verdrongen, zoals Boudry et al. ook betoogd hebben. 

Ook het idee van een gesloten universum is geen vooronderstelling, maar een (voorlopige) conclusie. Vermeend bovennatuurlijk ingrijpen bleek gebaseerd te zijn op slechte gronden of kon naturalistisch verklaard worden. Ook de ontdekking van behoudswetten vormen een empirische ondersteuning voor de geslotenheid van het universum. Dit kan morgen anders zijn, zoals ik in mijn repliek al opmerkte. Het is dus een voorlopige, toetsbare conclusie, geen vooronderstelling, zoals Sulman meent. 

Ook dat er “niets buiten de natuur” bestaat, ziet Sulman als een vooronderstelling, terwijl ik al in mijn repliek heb aangegeven dat dit een conclusie is die eenvoudig empirisch weerlegd kan worden. Ik heb daarvoor zelfs mogelijke voorbeelden aangedragen. Als God morgen duidelijk zou ingrijpen, zoals Hij dat in Bijbelse tijden placht te doen, zou de naturalist zijn conclusie op empirische gronden moeten opgeven. Er wordt dus niets bij voorbaat uitgesloten. 

Nogmaals Archaeopteryx
Bij het voorbeeld van Archaeopteryx als overgangsvorm lijkt Sulman aanvankelijk mijn punt te snappen: een voorspelde overgangsvorm in de juiste aardlagen. Vervolgens stelt hij echter dat deze redeneringhet kader [veronderstelt] dat zij wil bevestigen” en dat “de gegevens uitsluitend binnen dat schema [van evolutie] worden geïnterpreteerd”. Daarin gaat hij voorbij aan mijn punt dat de vondst van dit fossiel een empirische bevestiging is van een voorspelling – een belangrijk kenmerk van goede wetenschap. 

Dat de creationist dit fossiel kan zien als “een uitdrukking van orde: een wezen dat zich voegt in de veelvormigheid van Gods schepping” doet niets af aan mijn punt. Het bevestigt daarnaast het probleem dat ik in mijn repliek ook al noemde: de creationist kan dit altijd beweren, bij elk denkbeeldig dier. Precies deze onfalsificeerbaarheid is het probleem waarop ik wees, maar wat Sulman hier weer negeert. Evolutie daarentegen voorspelt specifieke overgangsvormen in specifieke aardlagen. Waarom kiest God blijkbaar precies voor die ‘mozaïekvormen’ die je op grond van evolutie mag verwachten? Wil Hij ons op het verkeerde been zetten?

Sulman probeert de overgangskenmerken nog te verklaren als “mozaïekvormen: het vogelbekdier, de vleermuis, de walvis – organismen die eigenschappen delen met andere groepen zonder evolutionaire tussenstap” Geen evolutiebioloog beweert echter dat een vogelbekdier in evolutionaire zin iets te maken heeft met een vogel, een vleermuis iets met een muis of een walvis iets met een vis. Weet Sulman dit niet?

Voorts probeert Sulman de kracht van de evolutionaire voorspelling nog teniet te doen met een klassiek creationistisch ‘argument’, dat al eindeloos vaak weerlegd is. Zo beweert hij dat “De lagen waarin Archaeopteryx gevonden is, worden als “juist” gedateerd omdat hun ouderdom reeds verondersteld wordt binnen het evolutiekader”. Dat is onzin, want relatieve datering is al ouder dan Darwin en absolute datering staat los van fossielen in de aardlagen. Ook stelt hij: “Wanneer overgangsvormen niet gevonden worden, spreekt men van incomplete fossielenreeksen; wanneer ze wél gevonden worden, zijn ze ‘bevestigingen’.”. Sulman gaat ook hier voorbij aan dat specifieke fossielen voorspeld zijn in specifieke aardlagen, en daar ook gevonden worden. Dat het fossielenbestand incompleet is, is niet vreemd aangezien fossilisatie een zeldzaam proces is en maar een fractie van de fossielen de tand des tijds doorstaat en gevonden wordt. 

Hoe verklaart Sulman dan de schikking van fossielen in het fossielenbestand, precies daar waar je ze op grond van evolutie mag verwachten? Door “ecologische of catastrofale processen: soorten werden begraven naar habitat, gewicht of gedrag tijdens grootschalige natuurrampen”. Ook dit is een klassieke creationistische ‘verklaring’ die op het eerste gezicht aardig klinkt, maar ongeloofwaardig wordt zodra je naar de details gaat kijken (zie hierhier en hier). Of in het specifieke geval van Archaeopteryx: waarom vinden we dit fossiel nooit in dezelfde aardlagen als moderne vogels, zoals adelaars, papegaaien of kraaien? Sulman verklaart dit niet.

Daarnaast kent de zondvloed een aantal gigantische natuurkundige problemen (zoals het hitteprobleem en het modderprobleem) en kan het niet verklaren waarom oppervlakteverschijnselen overal in de geologische kolom te vinden zijn. Dit zijn slechts enkele grote problemen die ervoor hebben gezorgd dat de zondvloed in de moderne geologie niet serieus genomen wordt. Ik bespreek er hier nog meer, onder het kopje ‘Paleontologie, geologie en zondvloed’ (zie verder ook hier).

Er is dus niet sprake van slechts een “andere bril” waardoor dezelfde feiten worden gezien, zoals Sulman blijft beweren, maar een gigantisch verschil in fysieke mogelijkheid, geloofwaardigheid en wetenschappelijkheid van de verklaringen. Sulman lijkt dit cruciale verschil te missen. 

Funderingsdenken
Sulman is steeds op zoek naar de grondslagen van onze kennis. Volgens hem moet het epistemische bouwwerk staan op onwrikbare fundamenten, anders is er sprake van een geloofssprong. Dit wordt ook wel funderingsdenken genoemd. Ik deel die opvatting over epistemologie niet. Het past volgens mij ook niet goed bij het naturalisme, dat rekening moet houden met de evolutionaire context waarin onze kennis is ontstaan en blijft ontstaan. De naturalist zou zijn epistemologie dus moeten naturaliseren, zoals de filosoof W.V. Quine ook inzag. 

Dan is er geen sprake van een bouwwerk dat gefundeerd hoeft te worden, noch van een geloofssprong. Veeleer is er sprake van een web van (impliciete en expliciete) overtuigingen dat deels aangeboren is (een gevolg van evolutie) en deels voortkomt uit en getoetst wordt aan empirische data. Er is geen 100% zekerheid, maar wel betrouwbare empirische gronden en coherentie, waarbij elke conclusie feilbaar en voorlopig is. De wetenschappen en ons rechtssysteem werken ook zo. Zij hoeven evenmin elke theoretische mogelijkheid uit te kunnen sluiten, zoals Sulmans vergezochte voorbeeld dat “alle zintuigen theoretisch tegelijk [kunnen] bedriegen”. Wetenschappen en ons rechtssysteem komen zonder onwrikbare epistemische fundamenten, geloofssprongen of het uitsluiten van elke theoretische mogelijkheid tot conclusies beyond reasonable doubt. Ook voor de naturalist zou dat genoeg moeten zijn. Hier valt uiteraard nog veel meer over te zeggen, maar dat voert hier te ver. Hoofdstuk 3 uit dit boek biedt een goede inleiding. 

 

Wie zijn er online?

We hebben 163 gasten en geen leden online

Geef je mening

Welke positie over het bestaan van god(en) onderschrijft u?

Bekende atheïsten

Kathy GriffinKathy Griffin, Amerikaanse actrice

Citaat

And it is in his own image, let us remember, that Man creates God.

~ H. Havelock Ellis