Sciëntisme is een woord dat de afgelopen jaren veel is gebruikt is in discussies over geloof, wetenschap en filosofie. Door critici wordt het vooral negatief gebruikt, soms zelfs bijna als scheldwoord. Daarnaast zijn er ook filosofen die het als een soort geuzennaam positief gebruiken. Er is dan ook geen eenduidigheid over wat het precies betekent. Kenmerkend voor wat critici eronder verstaan, is dat wetenschap hier haar grenzen te buiten zou gaan. Sciëntisme is daarmee per definitie epistemologisch onverantwoord (epistemologie is kennisleer). De voorstanders spreken met hun gebruik ervan een grote waardering uit voor de grote wetenschappelijke successen in kennisverwerving.
Een indeling
Een zinvolle en indeling zonder positief of negatief oordeel wordt gemaakt door een groep Finse filosofen in een zeer verhelderend en lezenswaardig artikel over dit onderwerp. Zij onderscheiden vier soorten sciëntisme:
- Sterk en smal sciëntisme: de natuurwetenschappen zijn de enige bronnen van kennis.
- Zwak en smal sciëntisme: de natuurwetenschappen zijn de beste bronnen van kennis.
- Sterk en breed sciëntisme: de wetenschappen zijn de enige bronnen van kennis.
- Zwak en breed sciëntisme: de wetenschappen zijn de beste bronnen van kennis.
De verschillen zitten dus deels in het toepassingsgebied (breed vs. smal), wat gaat over of alleen de natuurwetenschappen (sciences in het Engels) of over wetenschap in bredere zin (inclusief de humanities in het Engels). De andere verschillen gaan over of (natuur)wetenschap de enige of slechts beste bron van kennis is. Alle vier de opties worden door filosofen en/of natuurwetenschappers verdedigd. Het zijn epistemologische definities (ze gaan over wat we kunnen kennen), niet ontologische (wat er bestaat).
De Grote Van Dale (15e editie) geeft twee betekenissen: 1) “opvatting dat wetenschappelijke redenering de enige ware bron van kennis is, geloof in de wetenschap” en 2) “leer dat alleen datgene bestaat wat exact wetenschappelijk aantoonbaar is”. Deze eerste betekenis komt aardig overeen met sterk en breed sciëntisme. De tweede definitie gaat niet zozeer over epistemologie, maar meer over ontologie. Er is een belangrijke relatie tussen epistemologie en ontologie, maar die is complex en zal hier verder buiten beschouwing worden gelaten.
Al deze verschillende betekenissen maken de discussie erover verwarrend. Wie de term gebruikt of ermee geconfronteerd wordt, zoals dus eerst duidelijk moeten maken of krijgen wat ermee bedoeld wordt. Ook maakt de betekenis uit voor of sciëntisme goed verdedigbaar is of niet. Het zou bijvoorbeeld zo kunnen zijn dat sterk en smal sciëntisme niet goed te verdedigen valt, maar de zwakke en brede variant wel.
Wat de discussie ook lastig maakt, is dat wetenschap (in brede zin dus) erg verscheiden is: geschiedkunde, literatuurwetenschap en filosofie gebruiken (sterk) verschillende methodes, die ook nog weer afwijken van die in de natuurwetenschappen. Ook is er soms binnen het vakgebied discussie over de grenzen en methodes, wat misschien nog wel het meeste het geval is binnen de filosofie (men vergelijke continentale, analytische en naturalistische filosofie). Daarnaast zijn er disciplines die een soort middenpositie lijken te hebben tussen de natuurwetenschap en wetenschap in bredere zin, zoals de psychologie. Tot slot zijn er disciplines waarvan het discutabel is of ze wel tot de wetenschappen gerekend moeten worden, zoals theologie (in de zin van godgeleerdheid, niet godsdienstwetenschappen).
De beste vorm
Volgens mij is zwak en breed sciëntisme het beste te verdedigen: de wetenschappen zijn de beste bronnen van kennis. Het zijn dus niet de enige bronnen van kennis, wat ruimte biedt voor alledaagse bronnen van kennis als de zintuigen en het geheugen, maar ook praktische bronnen en methodes, zoals die bijvoorbeeld gebruikt worden door loodgieters en automonteurs. Hun methodes hebben met wetenschap gemeen dat ze empirisch hypotheses toetsen (komt het water hier vandaan?) en testen/experimenten uitvoeren (start de auto nu wel?), maar niet of veel minder strikt systematisch werken, collegiaal toetsen (peer review), publiceren in vakbladen en hun kennis/bevindingen deel (willen) laten zijn van een veel groter web van kennis.
Deze andere vormen van kennis zouden wel consistent moeten zijn met wetenschappelijke kennis, bij voorkeur natuurwetenschappelijke kennis. Er mag dus geen conflict ontstaan met goed bevestigde kennis uit bijvoorbeeld de natuurkunde of biologie. Zo wordt een beperking opgelegd aan de niet-wetenschappelijke kenbronnen. De reden hiervoor is dat deze natuurwetenschappelijke kennis (zeer) goed getoetst is en deze toetsing heeft doorstaan. Precieze voorspellingen komen uit en de kennis levert praktische en technologische toepassing op. Dit zijn allemaal kenmerken van betrouwbare kennis. Daarom zou kennis uit andere bronnen hiermee consistent moeten zijn.
Voor wie sciëntisme zó opvat, is de kennis van een loodgieter dus niet problematisch, maar de vermeende kennis van een astroloog of creationist wel. Ook is alledaagse kennis over wat ik gisteren gegeten heb, waar de kaas in de koelkast ligt of wat de snelste weg naar het station is, is dus niet problematisch. Ze zijn immers goed te verenigen met wetenschappelijke kennis. Bepaalde vormen van niet-wetenschappelijke kennis zijn dus niet problematisch voor de sciëntist, en ze uitspelen tegen wetenschappelijke kennis is gebaseerd op een vals dilemma.
Soms is alledaagse waarneming, overtuiging en kennis echter strijdig met wetenschappelijke kennis. Klassiek zijn de voorbeelden van de zon die om de aarde draait en dat ons geheugen erg betrouwbaar is. Wetenschappelijk onderzoek heeft aangetoond dat beide illusies zijn. Alledaagse kennis moet daarom altijd getoetst worden aan wetenschappelijke kennis en zal waar nodig bijgesteld of verworpen moeten worden.
Wetenschappelijke kennis ligt dus in het verlengde van dagelijkse waarneming en het boerenverstand. Het is er een uitgebreide, verfijnde, gecontroleerde en gecorrigeerde, systematische en geïntegreerde versie van. Dit is ook niet vreemd, want wetenschap is eruit voortgekomen en erop gebaseerd: wetenschap is onmogelijk zonder waarneming en basale denkprocessen. Dat waarneming en boerenverstand deels betrouwbaar zijn, is evolutionair goed te begrijpen, anders zouden we niet kunnen overleven. Door de uitbreiding, verfijning en correctie ervan door wetenschap (wat een voortschrijdend proces is), kunnen we tot steeds meer en betere kennis komen.
Problematische kenbronnen
Zijn er naast wetenschappelijke en daarmee consistente alledaagse bronnen nog andere goede kenbronnen? Theologen en filosofen menen vaak van wel. Deze zijn echter om verschillende redenen problematisch.
Religieuze bronnen als vermeende openbaring en persoonlijke ervaring van een god zijn problematisch omdat ze tegenstrijdige resultaten opleveren of conflicteren met wetenschappelijke kennis (of beide). Als een bron tegenstrijdige resultaten oplevert en er geen goede manier is om dat op te lossen, kan die bron geen betrouwbare kennis opleveren. Vermeende goddelijke openbaring in de vorm van heilige boeken zijn problematisch omdat ze elkaar onderling tegenspreken, onbetrouwbaar overgeleverd zijn, aantoonbare onjuistheden en mythologie bevatten en niets wijst op een bovenmenselijke oorsprong. Persoonlijke ervaring is eveneens problematisch omdat dergelijke ervaringen elkaar ook tegenspreken en er betere wetenschappelijke verklaringen voor zijn die hun vermeende goddelijke oorsprong ondermijnen. Religieuze bronnen leveren dus geen eigen betrouwbare kennis. Uiteraard kunnen religies en religieuze bronnen goed wetenschappelijk geanalyseerd worden, wat ook gedaan wordt door de religiewetenschappen.
In de filosofie wordt nogal eens een beroep gedaan om intuïtie, vooral in de metafysica (de fundamentele bouw en werking van de werkelijkheid). Het gaat hier om filosofische intuïties, vooral over wat (on)mogelijk en (niet) noodzakelijk is. Dit is dan vaak weer gebaseerd op voorstellingsvermogen: wat voorstelbaar is, wordt ook gedacht mogelijk te zijn. Ook hier treden weer verschillende problemen op. Zo zegt voorstelbaarheid weinig over daadwerkelijk mogelijkheid. Intuïties spreken elkaar nogal eens tegen, en er is dan geen manier om te bepalen welke intuïtie juist is. Ook zijn veel intuïties onjuist gebleken door wetenschappelijke ontwikkelingen, wat ze een slechte trackrecord geeft. Dit is ook niet zo vreemd gezien de oorsprong van onze intuïties. Evolutionair gezien valt niet te verwachten dat we juiste intuïties hebben om de fundamentele bouw en werking van de wereld te doorgronden. Intuïtie als zelfstandige filosofische kenbron is dus ook problematisch. Filosofische kennis zou wel kunnen bestaan uit het herkennen van redeneerfouten, conceptuele analyse of het integreren van wetenschappelijke kennis tot een wereldbeeld. Dit is ook goed te combineren met sciëntisme.
Conclusie
Een bepaalde vorm van sciëntisme is dus goed te verdedigen, mijns inziens vooral de zwakke en brede vorm: de wetenschappen zijn de beste bronnen van kennis. Wetenschap is dus niet de enige bron van kennis, maar andere bronnen moeten daar wel consistent mee zijn. Bronnen die dat niet zijn of tegenstrijdige resultaten opleveren, zijn niet betrouwbaar en moeten daarom ook niet gebruikt worden. Of het verstandig is de term ‘sciëntisme’ te gebruiken gezien de verschillende betekenissen en ladingen die het woord heeft, is evenwel een goede vraag. Als het woord al gebruikt wordt, moet meteen duidelijk zijn of worden in welke betekenis.