Pieter HA Witvliet schreef op 24 november:
Geachte Heer Klink,
De wijze waarop U Uw artikel over Genesis heeft geschreven, dwingt bij mij respect af.
Zoals ik op mijn eigen blog (ikdenkerhet mijnevan.blogspot.com) vermeld, kijk ik naar mens en wereld ook met wat Rudolf Steiner daarover bekend maakte.
In zijn „Die Geheimnisse der biblischen Schöpfungsgeschichte“ wordt een uitleg geschetst over de scheppings“dagen“, die voor mij bijzonder verrassend en verrijkend, maar ook ver-reikend was.
Een groot probleem is natuurlijk de „bewijsbaarheid“. Hoe komt iemand aan deze inzichten. En als ze al juist zijn, vinden we dan „ergens“ bewijzen of op z’n minst aanwijzingen daarvoor.
Mythe
Anno nu is dit woord bijna synoniem aan een „leugen, die moet worden doorgeprikt.“
Over mythen wordt door Steiner gezegd: In de mythen ligt de wijsheid van de wereldontwikkeling verborgen; mythen zijn mededelingen van ingewijden die ze in beelden sprak om ze aan de toehoorder duidelijker te maken; het zijn beelden voor de diepste samenhangen in het leven en gaan over de diepste geheimen van de mens- om maar enkele opmerkingen aan te halen.
Weliswaar is Uw opvatting over mythe veel ruimer dan de leugen van nu, maar hij is toch mager in vergelijking met de volheid van de andere opvatting.
Nu is het heel verleidelijk om Uw artikel helemaal naast de voordrachten van Steiner te leggen, en al zou ik dat wel heel interessant vinden, vooral als het resultaat verrijkingen over en weer zouden opleveren, kan daar nu natuurlijk geen sprake van zijn.
Ik wil toch, summier, een onderwerp nemen.
Waar begint Genesis.
Stel je voor, hoe grotesk het misschien ook klinkt, een plant die in zijn groeicyclus, vanuit zijn volle aanwezigheid zich weer samentrekt in het zaadje, waaruit ze tevoorschijnkwam.
En dat dit, met de planeet die nu aarde genoemd wordt, ook is gebeurd en wel tot 3x toe. Ik moet het kort houden; het gaat om de idee. De 1e verschijningsvorm is er een van warmte/vuur. Verdwijnt tot een soort kiem. Herleeft (2e verschijningsvorm)en begint met een herhaling (in het klein) van de oude fase =warmte/vuur. Het nieuwe element komt er bij: hier gas/lucht. Verdicht tot kiem; herleeft (3e vorm) en begint met een herhaling in het klein van de vorige fasen: warmte + gas/lucht. Het nieuwe element is het water(achtige).Tijdens deze 3e vorm vindt er een scheiding plaats tussen het „lichtere“ en het „zwaardere“. Dit alles wordt weer kiem, om in een 4e fase te verschijnen: onze tegenwoordige planeet. Aan het begin van deze verschijningsvorm vindt weer een herhaling plaats, maar ook een herhaling van de scheiding in licht en zwaar.
Uit GA 122:blz 35
Und erst dann, wenn wir zu der vierten Stufe unserer planetarischen Entwicklung kommen, sehen wir, wie zu den früheren elementarischen Zuständen, zu dem feurigen oder wärmehaften, zu dem luftförmigen, zu dem wässerigen Elemente das in sich feste, das erdhafte Element hinzutritt. Damit dieses feste Element in unserem planetarischen Dasein auftreten konnte, mußte sich die Spaltung, die schon während des Mondendaseins(de 3e fase-heeft niets met de huidige maan van doen) stattgefunden hatte, wiederholen. Das Sonnenhafte(dat is niet onze zon nu!) mußte noch einmal herausgehen aus unserem planetarischen Erdenhaften. So daß wir einen gewissen Zeitpunkt in der Entwicklung unseres Planeten haben, wo aus einem gemeinsamen planetarischen Zustande, in dem noch ineinander verwoben sind die Elemente des Feuers, der Luft und des Wassers, auseinandertreten das dichtere erdige Element und das feinere luftartige Sonnenelement. Und nur in diesem Erdhaften konnte sich das bilden, das sich verdichten, was wir heute als das Feste bezeichnen.
Halten wir einmal diesen Moment fest, wo aus einem gemeinsamen planetarischen Verhältnis das Sonnenhafte heraustritt und fortan von außen seine Kräfte unserem Erdhaften zusendet. Halten wir daran fest, daß damals auch die Möglichkeit gegeben war, daß sich in dem Erdhaften das Feste, das, was wir heute im stofflichen Sinne das Feste nennen, vorbereitete, sich in dem Erdhaften gleichsam verdichtete. Halten wir diesen Moment fest, dann haben wir denjenigen Zeitpunkt, in dem die Genesis, die Bibel, einsetzt. Von diesem Zustand spricht sie. Wir dürfen mit dem ersten Worte der Genesis durchaus nicht verbinden jenes Abstrakte, Schattenhafte, was man heute im Auge hat, wenn man etwa das Wort «Im Anfang> oder ausspricht. Damit würde man gegenüber dem, was der alte hebräische Weise empfand, etwas unsäglich Armseliges zum Ausdruck bringen. Alles das, was man sich nur 122/36 vorstellen kann in jener Zweiheit, welche entstand durch die Auseinandergliederung des Sonnenhaften und des Erdhaften, alles das, was sozusagen im Moment dieser Trennung vorhanden war, was sich eben in die Zweiheit gliederte, alles das muß vor unserer Seele auftauchen, wenn wir B`reschit, das «Im Anfang», «Im Urbeginn» in der richtigen Weise vor unsere Seele hinstellen wollen.
Met vriendelijke groet,
Pieter HA Witvliet
Reactie:
Beste Pieter HA Witvliet,
Het uitleggen van teksten is geen harde wetenschap, maar het is ook niet zo dat anything goes. Een goed uitlegger onderzoekt de herkomst en het gebruik van woorden, kijkt naar de context van woorden, beschouwt woorden en zinnen in hun culturele context, onderzoek vroege vertalingen en commentaren op de tekst, enzovoort. Hierdoor is het vaak redelijke goed mogelijk om te achterhalen wat de schrijver bedoeld heeft, al kan zekerheid nooit bereikt worden.
Ik denk dat mythen ons vooral wat kunnen zeggen over de aard van mensen (verlangens, verdriet, wroeging, enz.) en relaties tussen mensen, omdat die nauwelijks veranderd zijn in de afgelopen duizenden jaren. Dat ze ook wat zinnigs kunnen zeggen over de rest van de wereld geloof ik niet. Daarvoor is het wereldbeeld onder invloed van de wetenschap veel te radicaal veranderd. Ik vrees dat uw uitleg van de tekst, in navolging van Steiner, tot deze categorie behoort.
Met vriendelijke groet,
Bart Klink