Op 11 maart voerde ik een livedebat met jonge-aarde-creationist Peter Borger. Het werd live uitgezonden via YouTube en is hier terug te zien. Het debat was georganiseerd door de jonge-aarde-creationistische organisatie Logos Instituut en werd geleid door Ruben Jorritsma. Jorritsma is zelf ook een jonge-aarde-creationist, maar leidde het debat professioneel en neutraal. De organisatie was goed geregeld, maar helaas liet de techniek het een aantal keer afweten (vooral aan het begin) en moesten we meerdere microfoons gebruiken (voor de kijkers thuis en versterking in de zaal). In de zaal zaten ongeveer 50 mensen (schat ik) en thuis hebben er ook ongeveer 50 meegekeken (heb ik gehoord). Na een week hebben ruim 1.000 mensen de opgenomen livestream bekeken. Voor een discussie die slechts leeft in zeer kleine kring is dit best een aardige interesse.
Het publiek was vriendelijk en grotendeels creationist (schat ik), al zaten er ook twee evolutiebiologen (dr. Gerdien de Jong en prof. dr. Duur Aanen) in de zaal. Frank Visser, die onder andere veel kritiek heeft geleverd op Borgers desinformatie over PCR-testen en evolutie, was ook aanwezig. Een aantal mensen die ik daarvoor alleen of vooral via internet kende, heb ik ook eens persoonlijk kunnen ontmoeten, wat leuk was.
Borger en ik kennen elkaar al zeker 15 jaar, maar vooral via internet. Twee keer eerder heb ik hem gesproken op een creationistisch congres, maar we hebben nooit formeel gedebatteerd. Wel heb ik zijn boek Terug naar de oorsprong uit 2009 destijds uitgebreid gerecenseerd (Klink, 2009). Dat heeft toen geleid tot een uitgebreide discussie, vooral op zijn weblog, dat echter al jaren niet meer bestaat. Zijn boek is vorig jaar opnieuw uitgegeven met een extra hoofdstuk, en ook dat heb ik net uitgebreid gerecenseerd (Klink, 2023). In de tijd daartussen heb ik een stuk over junk-DNA geschreven waarin ik ook de nodige kritiek op Borger lever (Klink, 2022). Daarop heeft hij op Twitter slechts gereageerd met een hoop stemmingmakerij, maar nooit inhoudelijk en onderbouwd. In de afgelopen jaren hebben we via sociale media regelmatig de degens gekruist, maar dus nog nooit live in een debatvorm.
De stelling waarover we debatteerden was of er wel of geen universele gemeenschappelijke afstamming is. Ik verdedig de consensus in de biologie hierover, Borger ontkent dat en stelt een polyfyletisch model voor, waarbij verschillende geschapen soorten (‘baramins’, niet te verwarren met het biologische soortbegrip, zie Klink, 2023) onafhankelijk van elkaar en vrijwel tegelijk aan het begin van de schepping geschapen zijn. Baramins hebben onderling dus geen gemeenschappelijke voorouder, maar hebben per baramin wel een gemeenschappelijke voorouder.
Het was leuk om een keer live te debateren. Zo’n livedebat heeft voor- en nadelen. Het voordeel is dat het levendig is, het publiek erbij betrokken wordt en het de uitdaging is je zaak krachtig en toegankelijk te beargumenteren. Het nadeel is dat je niet weet waarmee je opponent gaat komen, je niet direct kunt controleren of het klopt wat hij zegt, er minder gelegenheid is tot nuance en diepte en je zaken minder goed met literatuur kunt onderbouwen. Dat laatste was vooral lastig omdat we op Borgers verzoek slechts 10 dia’s mochten gebruiken (een compromis, hij wilde aanvankelijk helemaal geen dia’s). Vooral om deze nadelen enigszins te compenseren, wil ik hieronder het een en ander verder toelichten en onderbouwen met literatuur. Ook zal ik hieronder de claims van Borger controleren die ik in het debat niet kon controleren. Helaas blijkt veel daarvan niet te kloppen, wat in lijn is met zijn eerdere werk, zoals ik in mijn recensies (Klink, 2009; 2023) en het stuk over junk-DNA (Klink, 2022) reeds aantoonde.
Ik zal met grote stappen chronologisch door het debat heengaan en daarbij opmerkingen en onderbouwingen plaatsen. Veel van die onderbouwing is overigens ook al te vinden in eerdere stukken van mij, in het bijzonder beide recensies (Klink, 2009; 2023) en mijn artikel over junk-DNA (Klink, 2022). Ik heb links toegevoegd waar technische termen worden uitgelegd.
Opening Borger
Borger begon met zijn opening, waarvan helaas het eerste stuk weggevallen is in de opname. Ik kan dat daarom ook niet goed analyseren en bekritiseren.
Zijn eerste punt is dat de last universal common ancestor (LUCA) niet één organisme was, maar veeleer een gemeenschap van (soorten) organismen die onderling genen uitwisselden. Dit weten evolutiebiologen al lang en dit gaf ik ook aan in mijn openingswoord. Borger vertelt hier dus niets nieuws, maar laat het vaak terugkomen en denkt dat het zijn creationistische positie ondersteunt. Dat doet het niet, want al die eerste organismen waren uitsluitend microbieel, terwijl creationisten beweren dat alle geschapen soorten (waaronder vissen, vogels en mensen) er al vanaf het begin waren. Niets in het genetisch onderzoek en zeker niets in het fossielenbestand wijst daarop. De polyfylie die Borger claimt, blijkt dan ook geenszins uit de huidige inzichten over LUCA, al beweert hij steeds van wel.
Borger beweert vervolgens dat er meer dan 20 genetische codes zijn (zijn bron hiervoor), maar vermeldt niet dat dit allemaal relatief kleine varianten zijn op de standaardcode en bij zeer verschillende soorten organismen voorkomen. Het verschil zit hoofdzakelijk in hoe het genoom naar eiwitten getransleerd wordt. Dit is dan ook helemaal geen probleem voor gemeenschappelijke afstamming (Sengupta & Higgs, 2015) en wijst zeker niet op polyfylie, zoals Borger meent. In Borgers eigen bron wordt overigens gesproken over de evolutie van die codes. Dat al deze codes optimaal zouden zijn, zoals Borger claimt, blijkt ook helemaal niet uit zijn bron.
De claim dat onze genetische code optimaal zou zijn, heb ik in mijn recensie uit 2009 al bekritiseerd (Klink, 2009), maar dat negeert Borger. Volgens Borger is de code optimaal om genetische fouten te bufferen, maar dat blijkt nergens uit. De mutatiemechanismen die we kennen, kunnen zowel tot problemen leiden (allerlei aandoeningen veroorzaken) als positieve effecten hebben (mutaties die een selectievoordeel opleveren, zie mijn nieuwe recensie (Klink, 2023)). Gezien de vele genetische aandoeningen lijkt het bufferen van schadelijke mutaties (fouten) niet zo optimaal te verlopen.
Een ander argument dat Borger opvoert is dat de Protostomia (die embryonaal hun mond als eerste ontwikkelen) en de Deuterostomia (die embryonaal hun anus als eerste ontwikkelen) qua bouwplan zover uit elkaar liggen dat ze onmogelijk een gemeenschappelijke voorouder gehad kunnen hebben. Ironisch genoeg blijkt dat sommige protostomen ook hun anus eerst ontwikkelen, en alleen in dat opzicht dus deuterostoom zijn (Martín-Durán, 2016). Dit had hij kunnen weten als hij slechts het Wikipedia-artikel over de protostomen had gelezen. Ook wordt de evolutie van deze twee groepen steeds verder opgehelderd (Nielsen et al., 2018; Malakhov & Gantsevich, 2022). Het verschil is dus niet zo groot als Borger meent en vormt ook geen probleem voor gemeenschappelijke afstamming.
Daarna baseert hij een argument op de Weismann-doctrine. Deze doctrine houdt in dat dat erfelijke informatie alleen van genoom naar het lichaam gaat en niet andersom (zoals lamarckisme nodig heeft). Weismann stelde ook dat geslachtscellen een ononderbroken lijn vormen, en hier gaat Borgers vermeende probleem over. Volgens Borger is het probleem dat bij gemeenschappelijke afstamming de geslachtscellen een ononderbroken lijnen moeten vormen (anders kun je geen universele afstammingsrelaties krijgen) en dat dit niet het geval is. Het eerste klopt, het tweede niet.
Hij geeft als voorbeeld van een doorbroken geslachtlijn dat tijdens de embryonale ontwikkeling bij de Anura(kikkers) de kiemcellen ontstaan uit het endoderm en bij Urodela (salamanders) uit het mesoderm. Denkt Borger dat de Anura direct van de Urodela afstammen of andersom, waarbij dit verschil inderdaad een probleem zou zijn? Ze stammen echter niet van elkaar af, maar delen een gemeenschappelijke voorouder. Deze voorouder had hoogstwaarschijnlijk geslachtscellen uit het mesoderm omdat dit de basis is bij de chordadieren (Porras‐Gómez, 2021). In de evolutie van de Anura is dus een iets andere embryologie ontstaan.
Over de evolutie van dit verschil heb ik weinig kunnen vinden, wel dat het verschil mogelijk niet zo groot is als het lijkt (Pilato et al., 2013). De biologisch wereld is gigantisch divers en complex, waardoor er altijd gaten in onze kennis aan te wijzen zullen zijn, ook over de evolutie van bepaalde kenmerken. Het is dan ook niet overtuigend om op een evolutionaire oorsprong te wijzen die niet bekend is, terwijl er ook zoveel wel bekend is, wat doorgaans door creationisten genegeerd wordt. Zo kun je eeuwig doorgaan, gezien onze beperkte kennis. Het is uiteindelijk een God-van-de-gaten-drogredenering.
Vervolgens haalt Borger een oude publicatie aan van Penny et al. uit 1982. Zij stellen dat de evolutietheorie voorspelt dat vergelijkbare (“similar”) fylogenetische bomen verkregen zouden moeten worden als verschillende datasets van kenmerken vergeleken worden. Borger vertaalt ‘similar’ met ‘dezelfde’. Dit is misleidend, want dat maakt de claim veel sterker dan de auteurs beweren, zoals uit de rest van het artikel blijkt.
Hij haalt ook nog de wetenschapsfilosoof Karl Popper aan die beweert dat “darwinisme” niet falsificeerbaar zou zijn. Wat Borger er echter niet bij vermeldt, is dat Popper hier later op teruggekomen is. Borger spelt ook Poppers voornaam verkeerd (“Carl”). Misschien nog belangrijker is dat gemeenschappelijke afstamming wel degelijk weerlegd kan worden. Ik gaf in 2009 al voorbeelden daarvan, maar Borger negeert dat. Ook op de voorbeelden die ik tijdens het debat aandroeg, is hij nauwelijks ingegaan.
Er zijn goede redenen waarom we niet voor alle verschillende genen dezelfde bomen mogen verwachten, waaronder hybridisatie, incomplete lineage sorting, horizontale genoverdracht en convergente evolutie (dit laatste bespreek ik ook in mijn nieuwe recensie, zie Klink, 2023). Over deze processen is nu veel meer bekend dan in 1982. Voor dergelijke verschillen zijn goede theoretische gronden die ook experimenteel bevestigd zijn (Futuyma, 2009; Degnan et al., 2009). Het is daarmee geen ad-hocverklaring, zoals soms door creationisten wordt beweerd. Dit staat ook al jaren in de studieboeken (Futuyma, 2009). Het zou ook geen probleem voor creationisten moeten zijn, want het komt ook voor binnen geschapen soorten, die volgens creationisten verwant zijn via gemeenschappelijke afstamming.
Hij noemt als voorbeeld dat de ratelslang problematisch zou zijn bij een fylogenie gebaseerd op cytochroom cuit de jaren ‘60. De ratelslang zou met mensen groeperen. Die dia is helaas nauwelijks te zien op de video, waardoor ik dat niet kan controleren. Het oudste fylogenetisch onderzoek op basis van dit eiwit waarbij de ratelslang betrokken is (Fitch & Margoliash, 1967), laat geen vreemde positie van de ratelslang zien en groepeert de mens met de enige vergeleken aap (makaak).
Het beeld van een Tree of Life spreekt tot de verbeelding en werd door Darwin ook zo voorgesteld. Tegenwoordig weten we dat zaken complexer liggen doordat vooral (maar niet uitsluitend) microbieel leven niet alleen verticaal genen overdraagt (wat zorgt voor een boom) maar ook horizontaal (horizontale/laterale genoverdracht). Hierdoor is er waarschijnlijk niet één duidelijke stam, maar veeleer een struik, web of netwerk. Dit is ook wat Craig Venter bedoelt als Borger hem hierover aanhaalt (“there may be a bush of life”, zie hiervanaf de 9e minuut). Borger suggereert hier dat Venter hetzelfde bedoelt als hij met een ‘levensbos’ in plaats van een ‘levensboom’, terwijl Craig het heeft over een levensstruik (“bush of life”), wat Borger dus verkeerd vertaalt (bos is in het Engels een ‘forest’ of ‘woods’). Craig is beslist geen creationist en het is misleidend dat Borger hem zo probeert voor te stellen.
De discussie hierover in de literatuur is nog volop gaande en wordt gevoed door nieuwe onderzoeksresultaten van steeds meer genomen (Doolittle, 1999; Theobalt, 2010; Blais & Archibald, 2021). Dit staat ook al jaren in de studieboeken en is een discussie binnen de evolutiebiologie. Het verandert niets aan de afstamming van tetrapoden binnen vissen, vogels binnen dinosauriërs of de gemeenschappelijke voorouder van mens en chimpansee. Daarmee is het dus niets nieuws en is ook geenszins een argument voor creationisme, zoals Borger lijkt te denken. Wat dit soort onderzoek laat zien, is dat de manier waarop evolutie werkt complexer is dan we eerder dachten en de evolutietheorie nieuwe mechanismen moet incorporeren (en dat ook doet). De evolutietheorie zelf evolueert dus ook, een punt dat ik al maakte in mijn recensie van 2009 (Klink, 2009). Dat heet voortschrijdend inzicht en kenmerkt goede wetenschap.
Het laatste deel van Borgers presentatie ging vooral over het genetische verschil tussen mens en chimpansee. Dat is volgens Borger zo groot dat een gemeenschappelijke voorouder onmogelijk is. In mijn oude en nieuwe recensie (Klink, 2009; 2023) bespreek ik dit vermeende probleem en laat zien waarom het niet bestaat. Tot slot meent hij dat ons chromosoom 2 geen fusie kan zijn van twee mensaapchromosomen, maar deze kritiek bespreek ik uitgebreid in mijn nieuwe recensie (Klink, 2023). Het fusieargument staat nog steeds. Ook benoemt hij nog dat uit het ENCODE-onderzoek is gebleken dat 80% van het genoom functioneel is en dat pseudogenen niet meer zouden bestaan. In mijn artikel over junk-DNA laat ik zien waarom beide claims onjuist zijn (Klink, 2022). Borger is op de hoogte van deze kritiek, maar negeert het.
Opening Klink
In mijn presentatie gaf ik aan dat mijn standpunt de wetenschappelijke consensus is, wat hier en hier op gebaseerd is. In tegenstelling tot wat creationisten soms beweren, is dit geen drogreden, maar epistemisch relevant. Zo’n consensus (van ongelovige én gelovige wetenschappers) geeft immers aan dat degenen met het meest verstand van zaken en het beste oordeelsvermogen op dit gebied (experts) tot hetzelfde oordeel komen. Om die reden is het oordeel van een getuige-deskundige (expert witness) in de rechtspraak ook meer waard dan dat van een willekeurig ander persoon.
De geloofsverklaring van creationistische organisaties bespreek ik hier en de verklaring van het Logos Instituut is hier te vinden. Als voorbeeld van een mogelijke falsificatie gaf ik het voorbeeld dat vaak aan de evolutiebioloog Haldane wordt toegeschreven: een konijn in een Precambrische aardlaag (al had ik het over Cambrium in plaats van Precambrium, dat maakt voor het punt niet uit). Een ander voorbeeld zou zijn als de mens een fundamenteel andere genetische code zou hebben (geen DNA) of als er geen enkele voorspelde overgangsvorm gevonden zou zijn. De vergelijking van verschillende lijnen van bewijs toegepast in de rechtspraak komt aardig overeen met wat ik hier heb geschreven over hoe een evolutiebioloog als detective werkt.
Een deel van de literatuur over het ontstaan van tetrapoden (landdieren met vier poten) geef ik al in mijn nieuwe recensie (Klink, 2023). Een toegankelijk boek hierover is Your inner fish van Neil Shubin (2008; vertaald als De vis in ons). De plaatjes uit de dia hierover (dia gemaakt door Gerdien de Jong) komen uit Schneider & Shubin (2013), Tulenko & Currie (2021) en Wikipedia. Over Guiyu zie Zu et al., 2009 en overTungsenia, zie Lu et al. (2012); zie ook Lu et al., (2017). Tiktaalik is voor het eerst beschreven door Daeschler et al. (2006) en Shubin et al., (2006). Recentelijk zijn nog meer delen van het skelet bekend gemaakt (Stewart et al., 2023). Al deze publicaties laten zien wat een prachtige overgangsvorm Tiktaalik is.
Het plaatje met de schedels van mensachtigen heb ik hier vandaan en is volgens het onderschrift gemaakt door een primatologe met de nickname ‘Gutsick Gibbon’. Op haar YouTube-kanaal bespreekt ze zeer kundig ontwikkelingen op het gebied van de evolutie van de mens en bekritiseert ze de desinformatie die creationisten hierover verspreiden. De afbeelding van de schedelinhoud door de tijd komt hier vandaan. Al eerder heb ik uitgebreid geschreven over menselijke evolutie en creationisten, zie hier en hier.
Op internet zijn zeer veel afbeeldingen te vinden van de homologieën in de arm. Die ik gebruikt heb, komt hiervandaan. We weten ook welke genen hiervoor zorgen en hoe de overeenkomsten en verschillen ontstaan. Dit wordt in elke inleiding ontwikkelingsbiologie netjes uitgelegd (zie bijvoorbeeld Gilbert & Barresi, 2020). De creationist schrijft deze overeenkomst toe aan gemeenschappelijk ontwerp, maar dit is niet toetsbaar en daarmee slechte wetenschap. Daarnaast: waarom zou God hier precies kiezen voor dat gemeenschappelijk ontwerp dat je mag verwachten op grond van gemeenschappelijke afstamming? Waarom niet bijvoorbeeld kieuwen bij walvissen, wat logisch zou zijn voor een waterdier, maar evolutionair erg lastig te verklaren zou zijn?
De foto van de menselijke embryonale staart, 6 weken na bevruchting, komt uit Nilsson (1996). Al eerder schreef ik uitgebreider over de embryonale staart (hier en hier). De moleculaire mechanismen achter dit staartverlies zijn nu ook opgehelderd en het werkt bij andere mensapen hetzelfde als bij de mens (door een transposon, zie Xia et al. 2021). Waarom laat een almachtige en intelligente Ontwerper eerst een staart aanleggen, om die vervolgens weer af te breken, en ook nog eens op de manier die je mag verwachten op grond van gemeenschappelijke afstamming?
De afbeeldingen van de embryonale achterpoten van de dolfijn komt uit Bejder & Hall (2002). De afbeelding laat een embryo van een dolfijn na 24 dagen (links) en 48 dagen (rechts) zwangerschap zien. Let op de ontwikkelende achterpoten (h) die na 24 dagen duidelijk zichtbaar zijn, maar na 48 dagen alweer zo goed als weg zijn. In deze publicatie worden de moleculaire mechanismen achter het verlies van achterpoten besproken (zie ook Sun et al., 2022). Een mooi gratis en toegankelijk overzicht van wat we weten over de evolutie van walvisachtigen is te vinden in Thewissen et al. (2009).
Vervolgens besprak ik rudimentaire organen. Die waren al bekend vóór Darwin en functieloosheid is ook geen vereiste. Soms is de functie sterk gereduceerd ten opzichte van de functie bij homologe organen of is er een secundaire functie overgebleven. Een goede inleiding is Senter (2016). De oorspieren worden beschreven in elke grote anatomische atlas, maar ook op Wikipedia, zie hier. Dat deze spieren nog steeds reageren op emoties, blijkt uit het onderzoek van Strauss et al. (2020). Dit is een voorbeeld van een neurologisch rudiment. De afbeelding van een dolfijn met achtervinnen komt uit Thewissen et al. (2009). Achtergrond over het staartbeen is te vinden in wat ik hier eerder uitgebreid over geschreven heb (hier en hier). De afbeelding komt uit de Sobotta-atlas. De vele variaties van dit staartrestantje zijn hier goed te zien. Dat walvissen dezelfde reukgenen hebben als landzoogdieren, maar dat ze grotendeels defect zijn, blijkt uit het werk van McGowen et al. (2008). Dit is een voorbeeld van een genetisch rudiment.
Op chromosoom 2 ga ik uitgebreid in in mijn nieuwe recensie (Klink, 2023). Opvallend is ook hier de overeenkomst tussen ons chromosoom 2 en de twee overeenkomstige chromosomen van de chimpansee. Dit toeschrijven aan gemeenschappelijk ontwerp stuit op dezelfde problemen als hierboven zijn besproken bij homologieën. Wat biogeografie betreft, biedt Wikipedia een mooi overzicht van waar alle fossiele mensachtigen gevonden zijn. De gebruikte afbeelding komt ook van Wikipedia. De nauwst verwante mensapen (chimpansees en gorilla’s) komen ook uitsluitend (van nature) in Afrika voor. Dat de herkomst van de mens in Afrika ligt en niet daarbuiten, zoals sommige creationisten hebben betoogd, wordt hier en hieruitgelegd door evolutiebiologen aan de hand van het genetisch onderzoek dat hiernaar gedaan is. Zie ook de vragen over biogeografie in Vragen voor welwillende creationisten.
Weerwoord Borger
Dan begint Borger aan zijn weerwoord. Hij beweert dat de homologieën in de arm/voorpoot vaak niet terug te voeren zijn op dezelfde genen. Dit is simpelweg onjuist, zoals hij in een inleiding ontwikkelingsbiologie eenvoudig had kunnen lezen (zie bijvoorbeeld Gilbert & Barresi, 2020). Hij lijkt ook de evolutie van de tetrapoden te verwarren met het argument van analogie omdat hij het heeft over een “overgang naar vijf digits”. Hij meent op grond van het boek van Günter Wagner (2014) dat homologieën “niet, zeer vaak niet” terug te voeren zijn op dezelfde genen. Dit staat niet in dat boek, zoals ik in mijn recensie bespreek. Ironisch genoeg bespreekt Wagner juist deze gedeelde genetische mechanismen die voor de homologieën in de arm/voorpoot zorgen (hoofdstuk 10).
Vervolgens heeft hij het over genomen die ‘frontloaded’ zijn en over junk-DNA, twee onderwerpen die ik bepreek in mijn recensie en stuk over junk-DNA (Klink, 2022; 2023). Wat de fossielen betreft geeft Borger aan dat hij geen geoloog is, maar fossielen zijn naast geologie ook biologie, dus waarom kan hij daar als bioloog niets over zeggen? De fossielen ondersteunen gemeenschappelijke afstamming prachtig, terwijl ze dit ook gemakkelijk hadden kunnen weerleggen. Borger beweert steeds dat gemeenschappelijke afstamming niet te weerleggen is, terwijl ik meermaals potentiele weerlegging aandraag, maar daar gaat hij niet op in.
Op het argument van biogeografie werpt hij tegen dat tapirs in Azië voorkomen, maar ook in Zuid-Amerika, wat volgens hem blijkbaar een probleem is. Dat is het niet. Deze twee continenten hebben op verschillende momenten in de geschiedenis met elkaar in verbinding gestaan en flora en fauna uitgewisseld (Wen et al. 2016). Vervolgens gaat hij in op de staart, maar wat hij daarover zegt heb ik hierboven al besproken.
Daarna gaat hij nog in op de achtervinnen van dolfijnen, die hij probeert te verklaren met een ‘frontloaded’ genoom. Maar waarom zitten er genen om volledige achterpoten te ontwikkelen, die (meestal) weer vrijwel geheel afgebroken worden, als dolfijnen nooit landdieren zijn geweest? Hoe verklaart hij de sortering in het fossielenbestand? Walvisachtigen die zowel baleinen als tanden hebben, zijn volgens hem geen overgangsvorm, maar ook ‘frontloaded’ om beide kanten op te kunnen gaan. Het problemen hiermee is dat desbetreffende tanden duidelijk geschikt zijn om vlees mee te eten, terwijl de geschapen soorten volgens creationisten vegetariërs waren. Hoe komen ze dan aan die gespecialiseerde carnivore anatomie en onderliggende genen?
Hij geeft tot slot aan dat hij niet weet hoeveel organismen God geschapen heeft: het kunnen er volgens hem 10, 100 of 1.000 zijn. Waarom dan niet 1, die vervolgens geëvolueerd is via gemeenschappelijke afstamming tot al de soorten? Als jonge-aarde-creationist kan hij dat natuurlijk niet accepteren op theologische gronden, wat is zijn biologische argument? Hoeveel geschapen soorten er zouden zijn, wil hij gaan onderzoeken, maar hij geeft niet aan hoe.
Weerwoord Klink
Daarna krijg ik de kans voor mijn weerwoord. Over hoe we de geschapen soorten (‘baramins’) van elkaar kunnen onderscheiden en wat genetische verschillen daarbij betekenen, heb ik uitgebreid geschreven in beide recensies (Klink, 2009; 2023). De rol van transposons bespreek ik ook in beide recensies; Borger zegt in zijn boek niets nieuws. De staart heb ik hierboven al besproken en de delen van achterpoten van walvissen die soms gevonden worden, worden beschreven in onder andere Andrews (1921) en Thewissen et al. (2009). Ook wijs ik nogmaals op de specifieke sortering van fossielen in aardlagen die creationisten niet kunnen verklaren, ook Borger niet. Een walvis in het Devoon of een (gereedschap van een) mens in het Krijt zou uiterst problematisch zijn, maar die vinden we nooit. Waarom niet als de creationist gelijk heeft en alles vrijwel tegelijk aan het begin geschapen is? Oppervlakteverschijnselen die tijdens de vloed afgezet zouden moeten zijn en waarom dit onmogelijk is, worden besproken door Senter (2012). Pseudogenen en ENCODE bespreek ik uitgebreid in mijn artikel over junk-DNA (Klink, 2022) en de chromosoomfusie in mijn nieuwe recensie (Klink 2023). Genetische verschillen bespreek ik in beide recensies (Klink, 2009, 2023).
Vragenronde
Vervolgens kwam er een vragenronde voor mensen uit de zaal, wat soms leidde tot enige discussie. Daar kwamen een aantal keer onderwerpen ter sprake die niet met het onderwerp van het debat te maken hadden (zoals het ontstaan van leven). Een vraag ging over of de schedels die ik toonde geen reconstructies waren op grond van bijvoorbeeld slechts een kaak. Dat is niet het geval: ondertussen zijn veel (vrijwel) complete schedels gevonden en ook veel delen van de rest van het skelet. Wikipedia biedt een mooi overzicht van wat er tot nu toe gevonden is. De vraag over scheppingsdagen beantwoord ik uitgebreid hier, zie ook hier en hierover het Bijbelse wereldbeeld. De vraag of het beeld van een Tree of Life helemaal juist is of dat er eerder sprake is van een struik of web/netwerk heb ik hierboven al besproken.
Borger gaat ook uiteindelijk in op de fossiele mensachtigen. Hij wijst op de baraminologische studies die door creationisten gedaan worden, maar die leiden vooral tot continuïteit waar die er volgens andere creationisten niet kan zijn. Dit behandel ik uitgebreid in mijn artikelen hierover (hier en hier). Borger probeert het op variatie te gooien, maar daarmee kan hij de sortering in het fossielenbestand niet verklaren. Ook is het wel bijzonder dat precies die varianten bestaan en in de juiste aardlagen zijn terechtgekomen die je op grond van evolutie mag verwachten. De nogal problematische baraminologische studie naar de evolutie van vogels bespreek ik kort hier. Borgers verklaring dat de overeenkomsten tussen vogels en gevederde dinosaurussen allemaal te verklaren zijn met convergentie onderbouwt hij verder niet. Ook hier zien we geen verklaring voor de specifieke sortering in het fossielenbestand.
Borger vindt het niet apart dat er geen consensus onder creationisten is over de classificatie van mensachtigen omdat discussie nu eenmaal bij wetenschap hoort. Het probleem hiermee is dat creationisten menen dat baramins duidelijk gescheiden moeten zijn (elk fossiel is óf aap óf mens, niet iets daartussenin), maar uit hun onenigheid blijkt juist dat die duidelijke scheiding er niet is. Borger meent dat aap- en mensfossielen in twee groepen uiteenvallen, maar dat er ook overlap is. Hij zegt niets over hoe we het onderscheid kunnen maken en waarom die overlap er is. Op grond van evolutie mag je verwachten dat onderscheidingen steeds lastiger worden naarmate je meer fossielen vindt (het is immers een continu proces), op grond van creationisme juist niet. De evolutionaire voorspelling komt uit, de creationistische niet.
Als antwoord op een vraag claimt Borger dat de DNA-code optimaal lijkt te zijn. Hierop ben ik hierboven al ingegaan. Als voorbeeld van een andere genetische code geeft hij nu mitochondriaal DNA, maar dat is hetzelfde DNA als wij hebben, alleen wordt het uitsluitend via de moederlijke lijn overgedragen en zijn er kleine verschillen in translatie. Ook is al een tijd plausibel dat mitochondriën (met dus hun eigen DNA) oorspronkelijk prokaryote cellen waren die door endosymbiose geïncorporeerd zijn in eukaryote cellen. Borger beweert ook nog dat de redundantie in de genetische code door evolutiebiologen ‘degenerate’ (dat hij vertaalt als ‘gedegenereerd’) wordt genoemd, maar dat hij ‘redundant’ “een betere betekenis” vindt. De twee woorden zijn in deze technische betekenis synoniem (dat zou hij als moleculair bioloog moeten weten), terwijl het woord ‘gedegenereerd’ een negatieve connotatie heeft. Borger speelt hier dus een woordspelletje.
Na een klein filosofisch uitstapje van een vragensteller beweert Borger dat informatie een “immateriële grootheid” is, maar op mijn simpele vraag wat een voorbeeld is van immateriële informatie, heeft hij geen antwoord. De voorbeelden die hij geeft, zijn duidelijk materieel, zoals ik ook aangeef. Informatie is een bepaalde configuratie van materie (zoals de nucleotiden van het DNA), daarom komt het ook nooit zonder materie voor. Dit wordt al snel een filosofische discussie over wat materie precies is; interessant, maar een ander onderwerp.
Als reactie op de vraag van Frank Visser en Gerdien de Jong hoe Borger de overeenkomst tussen honden en katten verklaart, beweert hij dat op grond van recente data zou blijken dat stambomen op grond van homologieën en genetica “compleet niet” met elkaar overeenstemmen. Hij geeft echter geen referentie en waarschijnlijk bedoelt hij met ‘homologieën’ morfologie (vorm, anatomie). Het is ook niet waar. Er zijn zeker verschillen, maar daar zijn goede verklaringen en technische oplossingen voor (Zou & Zhang, 2016), zoals hierboven reeds besproken is. Ook kan biogeografie gebruikt worden bij conflicterende bomen en blijkt dat recenter onderzoek minder conflicten oplevert (Oyston et al., 2022). Ook hier is het wetenschappelijk inzicht voortschrijdend. Borger ontwijkt met zijn antwoord ook het punt van de vragenstellers: wat moeten we met allerlei gevonden fossiele oercarnivoren die niet duidelijk hond of kat zijn? Wat ik zeg over coderend en niet-coderend DNA, bespreek ik verder in mijn stuk over junk-DNA (Klink, 2022) en mijn nieuwe recensie (Klink, 2023).
Slotwoorden
In zijn slotwoord stelt Borger dat ik beweer dat we “alles” al weten om te kunnen zeggen of iets in het genoom functioneel of niet functioneel is. Uiteraard beweer ik niet zoiets absurds (een stromandrogreden dus), wat hij had kunnen weten als hij mijn stuk over junk-DNA (Klink, 2022) had gelezen. Wel meen ik in dat stuk, op grond van onderzoek, dat er goede argumenten zijn om iets over de functie te kunnen zeggen van bepaalde stukken DNA. Ons begrip is niet alles-of-niets; functionaliteit overigens ook niet. Tevens beweert hij dat pseudogenen complementair zijn aan andere stukken in het genoom en daar interacties mee aangaan. Ik ben erg benieuwd naar waarop hij dat baseert.
Vervolgens beweert hij dat zogenaamde LAD’s en TAD’s, die mede de 3D-genoomstructuur bepalen, tussen mens en chimpansee sterk verschillen. Dat lijkt inderdaad het geval (Eres et al., 2019), maar wat zegt dat? Vergelijkbare verschillen vinden we tussen twee soorten fruitvliegjes (Liao et al., 2021), en het verschil tussen twee soorten kool is nog groter (Xie et al., 2019). Deze soorten worden door creationisten ongetwijfeld tot hetzelfde baramin gerekend, dus waarom mens en chimpansee dan niet? Ze worden ook niet gemist door evolutionair onderzoek, zoals Borger beweert, maar uitgebreid door evolutiebiologen bestudeerd.
Tot slot haalt hij nogmaals ENCODE aan, waarbij hij mijn kritiek op zijn lezing hiervan (zowel in het debat als in mijn stuk over junk-DNA (Klink, 2022)) volledig negeert. Op de no-phenotype knockouts ging ik in 2009 al in (Klink, 2009), maar ook dat negeert Borger domweg.
In mijn eigen slotwoord wijs ik Borger kort op de problemen uit zijn slotwoord die ik hierboven besproken heb. Tot slot sta ik stil bij het centrale punt waarmee ik begon: verschillende lijnen van bewijs convergeren naar dezelfde conclusie: gemeenschappelijke afstamming, ook al blijkt het complexer te zijn dan Darwin zelf dacht. Deze conclusie wordt om deze reden door vrijwel alle actieve wetenschappers gedeeld – gelovig of niet.
Borger spreekt in het debat (en daarbuiten) vaak over ‘darwinisme’ en darwinisten’, alsof de moderne evolutietheorie niets veranderd is sinds Darwin. Omdat dit uiteraard wel zo is – wat ook weer na te lezen valt in de studieboeken – worden die termen vrijwel niet meer gebruikt in de vakliteratuur, behalve in een historische context. Futuyma zegt in zijn studieboek nadrukkelijk: “Modern evolutionary biology does not equal Darwinism” (Futuyma, 2017:17-18; nadruk in origineel). Ik heb Borger hier al vaak op gewezen, maar hij blijft stug deze verouderde termen gebruiken, mogelijk om redenen die ik hier bespreek.
Nawoord
Het livedebat was leuk om te voeren en het verliep aardig zoals ik had verwacht. Frustrerend was het ook, want Borger herhaalde dezelfde fouten, misleidingen en ongenuanceerdheden waar ik hem al vaak op heb gewezen (Klink, 2009; 2022 en ook geregeld op Twitter), zelfs nog tijdens het debat zelf. Helaas heeft Borger ook nu weer een hoop desinformatie verspreid en zaken misleidend voorgesteld, wat ik maar ten dele tijdens het debat kon bekritiseren. De rest heb ik hierboven bekritiseerd. Het aplomb waarmee hij zijn grootse claims (“Darwin is weerlegd”) presenteert, staat in schril contrast met zijn magere, zeer selectieve en slordige onderbouwing. Jan van Meerten, een in Nederland bekende jonge-aarde-creationist, vindt dat creationisten met dit soort sterke beweringen een te grote broek aantrekken.
Borger zal deze desinformatie waarschijnlijk blijven herhalen, want dat doet hij al jaren. Hij is daar niet alleen door mij vele malen op aangesproken, maar ook door specialisten (evolutiebiologen, zoals Nico van Straalen, Gerdien de Jong en Jente Ottenburghs). Hij lijkt niet te (willen?) leren van zijn fouten. Toch is het goed om te laten zien dat wat hij beweert onjuist of ongefundeerd is, zodat de mensen die daarvoor openstaan dat kunnen weten. Dat hoop ik te bereiken met het debat en mijn uitgebreide schriftelijke kritiek. Een debat winnen is een leuke bijkomstigheid, maar dat oordeel laat ik graag aan de toehoorders, zeker als dat toehoorders zijn die onze argumenten op waarde kunnen schatten.
Met dank aan Frank Visser, die ook live bij het debat aanwezig was, voor feedback op een eerdere versie van dit stuk.
Referenties
Andrews, R. C. (1921). A remarkable case of external hind limbs in a humpback whale. American Museum Novitates; no. 9.
Bejder, L., & Hall, B. K. (2002). Limbs in whales and limblessness in other vertebrates: mechanisms of evolutionary and developmental transformation and loss. Evolution & Development, 4(6), 445-458.
Blais, C., & Archibald, J. M. (2021). The past, present and future of the tree of life. Current Biology, 31(7), R314-R321.
Daeschler, E. B., Shubin, N. H., & Jenkins Jr, F. A. (2006). A Devonian tetrapod-like fish and the evolution of the tetrapod body plan. Nature, 440(7085), 757-763.
Degnan, J. H., & Rosenberg, N. A. (2009). Gene tree discordance, phylogenetic inference and the multispecies coalescent. Trends in Ecology & Evolution, 24(6), 332-340.
Doolittle, W. F. (1999). Phylogenetic classification and the universal tree. Science, 284(5423), 2124-2128.
Eres, I. E., Luo, K., Hsiao, C. J., Blake, L. E., & Gilad, Y. (2019). Reorganization of 3D genome structure may contribute to gene regulatory evolution in primates. PLoS Genetics, 15(7), e1008278.
Fitch, W. M., & Margoliash, E. (1967). Construction of phylogenetic trees: a method based on mutation distances as estimated from cytochrome c sequences is of general applicability. Science, 155(3760), 279-284.
Futuyma, D. J. (2009). Evolution, Sinauer Associates, Inc.
Futuyma, D. J. (2017). Evolution, Sinauer Associates, Inc.
Gilbert, S. F., & Barresi, M. J. F. (2020). Developmental biology, 12th edn Sunderland, MA: Sinauer.
Klink, B. (2009). De wetenschappelijke dwaalwegen van een creationistisch bioloog. http://deatheist.nl/index.php/artikelen/312-de-wetenschappelijke-dwaalwegen-van-een-creationistisch-bioloog
Klink, B. (2022). Junk-DNA, evolutie en creationisten. http://www.deatheist.nl/index.php/artikelen/680-junk-dna-evolutie-en-creationisten
Klink, B. (2023). Nog meer wetenschappelijke dwaalwegen van een creationistisch bioloog. http://deatheist.nl/index.php/artikelen/686-nog-meer-wetenschappelijke-dwaalwegen-van-een-creationistisch-bioloog
Liao, Y., Zhang, X., Chakraborty, M., & Emerson, J. J. (2021). Topologically associating domains and their role in the evolution of genome structure and function in Drosophila. Genome Research, 31(3), 397-410.
Lu, J., Zhu, M., Long, J. A., Zhao, W., Senden, T. J., Jia, L., & Qiao, T. (2012). The earliest known stem-tetrapod from the Lower Devonian of China. Nature Communications, 3(1), 1160.
Lu, J., Giles, S., Friedman, M., & Zhu, M. (2017). A new stem sarcopterygian illuminates patterns of character evolution in early bony fishes. Nature Communications, 8(1), 1932.
Malakhov, V. V., & Gantsevich, M. M. (2022). The origin and main trends in the evolution of bilaterally symmetrical animals. Paleontological Journal, 56(8), 887-937.
Martín-Durán, J. M., Passamaneck, Y. J., Martindale, M. Q., & Hejnol, A. (2016). The developmental basis for the recurrent evolution of deuterostomy and protostomy. Nature Ecology & Evolution, 1(1), 0005.
McGowen, M. R., Clark, C., & Gatesy, J. (2008). The vestigial olfactory receptor subgenome of odontocete whales: phylogenetic congruence between gene-tree reconciliation and supermatrix methods. Systematic Biology, 57(4), 574-590.
Nielsen, C., Brunet, T., & Arendt, D. (2018). Evolution of the bilaterian mouth and anus. Nature Ecology & Evolution, 2(9), 1358-1376.
Nilsson, L. (1996). Het grote wonder, Ploegsma bv, 23e druk.
Oyston, J. W., Wilkinson, M., Ruta, M., & Wills, M. A. (2022). Molecular phylogenies map to biogeography better than morphological ones. Communications Biology, 5(1), 521.
Penny, D., Foulds, L. R., & Hendy, M. D. (1982). Testing the theory of evolution by comparing phylogenetic trees constructed from five different protein sequences. Nature, 297(5863), 197-200.
Pilato, G., D'urso, V., Viglianisi, F., Sammartano, F., Sabella, G., & Lisi, O. (2013). The problem of the origin of primordial germ cells (PGCs) in vertebrates: historical review and a possible solution. The International Journal of Developmental Biology, 57(11-12), 809-819.
Porras‐Gómez, T. J., Villagrán‐SantaCruz, M., & Moreno‐Mendoza, N. (2021). Biology of primordial germ cells in vertebrates with emphasis in urodeles amphibians. Molecular Reproduction and Development, 88(12), 773-792.
Schneider, I., & Shubin, N. H. (2013). The origin of the tetrapod limb: From expeditions to enhancers. Trends in Genetics, 29(7), 419-426.
Sengupta, S., & Higgs, P. G. (2015). Pathways of genetic code evolution in ancient and modern organisms. Journal of Molecular Evolution, 80, 229-243.
Senter, P. (2012). The defeat of flood geology by flood geology: The ironic demonstration that there is no trace of the genesis flood in the geologic record. Reports of the National Center for Science Education, 31(5).
Senter, P. J. (2016). Evolutionarily degenerate biological structures: Terminology through time, and the question of terminological consensus. Atlas Journal of Biology, 295-307.
Shubin, N. H., Daeschler, E. B., & Jenkins Jr, F. A. (2006). The pectoral fin of Tiktaalik roseae and the origin of the tetrapod limb. Nature, 440(7085), 764-771.
Shubin, N. (2008). Your inner fish: A journey into the 3.5-billion-year history of the human body. Vintage.
Stewart, T. A., Lemberg, J. B., Hillan, E., Magallanes, I., Daeschler, E. B., & Shubin, N. H. (2023). Axial regionalization inTiktaalik roseaeand the origin of quadrupedal locomotion, bioRxiv; 2023. DOI: 10.1101/2023.01.11.523301.
Strauss, D. J., Corona-Strauss, F. I., Schroeer, A., Flotho, P., Hannemann, R., & Hackley, S. A. (2020). Vestigial auriculomotor activity indicates the direction of auditory attention in humans. Elife, 9, e54536.
Sun, L., Rong, X., Liu, X., Yu, Z., Zhang, Q., Ren, W., ... & Xu, S. (2022). Evolutionary genetics of flipper forelimb and hindlimb loss from limb development-related genes in cetaceans. BMC Genomics, 23(1), 1-10.
Theobald, D. L. (2010). A formal test of the theory of universal common ancestry. Nature, 465(7295), 219-222.
Thewissen, J. G. M., Cooper, L. N., George, J. C., & Bajpai, S. (2009). From land to water: The origin of whales, dolphins, and porpoises. Evolution: Education and Outreach, 2, 272-288.
Tulenko, F. J., & Currie, P. D. (2021). Bones of contention: Skeletal patterning across the fin-to-limb transition. Cell, 184(4), 854-856.
Wagner, G. P. (2014). Homology, Genes, and Evolutionary Innovation. Princeton university press.
Wen, J., Nie, Z. L., & Ickert‐Bond, S. M. (2016). Intercontinental disjunctions between eastern Asia and western North America in vascular plants highlight the biogeographic importance of the Bering land bridge from late Cretaceous to Neogene. Journal of Systematics and Evolution, 54(5), 469-490.
Xia, B., Zhang, W., Wudzinska, A., Huang, E., Brosh, R., Pour, M., ... & Yanai, I. (2021). The genetic basis of tail-loss evolution in humans and apes. BioRxiv, 2021-09.
Xie, T., Zhang, F. G., Zhang, H. Y., Wang, X. T., Hu, J. H., & Wu, X. M. (2019). Biased gene retention during diploidization in Brassica linked to three-dimensional genome organization. Nature Plants, 5(8), 822-832.
Zhu, M., Zhao, W., Jia, L., Lu, J., Qiao, T., & Qu, Q. (2009). The oldest articulated osteichthyan reveals mosaic gnathostome characters. Nature, 458(7237), 469-474.
Zou, Z., & Zhang, J. (2016). Morphological and molecular convergences in mammalian phylogenetics. Nature Communications, 7(1), 12758.