Warning: "continue" targeting switch is equivalent to "break". Did you mean to use "continue 2"? in /var/www/vhosts/deatheist.nl/httpdocs/modules/mod_jf_mobilemenu/helper.php on line 83

In veel religieuze tradities spelen wonderen een grote rol. Het jodendom kent de door God gestuurde plagen in Egypte, waarna de Israëlieten bevrijd werden (de Exodus), een miraculeuze doortocht door een zee volgde en het Beloofde Land met goddelijke hulp veroverd werd. Het christendom heeft de geboorte van Jezus uit een maagd, het veranderen van water in wijn, lopen over water en natuurlijk het centrale wonder: opstanding uit de dood. Mohammed zou alleen door een wonder als analfabeet de Koran in hoogstaand Arabisch kunnen schrijven. Ook in hindoeïstische en boeddhistische verhalen komen veelvuldig wonderen voor. Wat moeten we van dergelijke claims denken? Vinden wonderen echt plaats en wat bewijst dat dan? 

Eerst moeten we stilstaan bij de vraag wat nu precies een wonder is, wanneer we daadwerkelijk kunnen spreken van een wonder. Zeldzame, bijzondere en betekenisvolle gebeurtenissen vinden plaats – ook in het leven van atheïsten – maar dat hoeft nog geen wonder te zijn. Ik zou een wonder dan ook willen definiëren als bovennatuurlijk ingrijpen in de natuurlijke gang van zaken. Bij dergelijke claims worden eventueel zelfs natuurlijke wetmatigheden (natuurwetten) doorbroken. De gebeurtenis gaat volgens onze beste kennis dus in tegen de normale werking van de natuur. Een wonder is daarmee per definitie zeer onwaarschijnlijk gezien onze beste kennis. 

Het is belangrijk op te merken dat wonderen alleen hoogst onwaarschijnlijk zijn als we niet reeds vooronderstellen dat een almachtig God bestaat. Als we bijvoorbeeld al weten dat de christelijke God bestaat, is het niet vreemd dat Hij wonderen verricht, zoals de Bijbel laat zien. Dan is er echter geen sprake van een wonder als argument voor het bestaan van God, want dat zou een cirkelredenering zijn. Een gelovige die een atheïst of agnost wil overtuigen, mag het bestaan van God dus niet vooronderstellen, maar moet de wonderclaim aannemelijk maken, waaruit dan geconcludeerd wordt dat God bestaat. 

Alvorens we aankomen bij de echte vermeende wonderen, is het goed om eerst twee soorten gebeurtenissen te bespreken die ook soms als wonderlijk worden gezien, maar het niet zijn in de zin die hier relevant is. Zo is de geboorte van een kind voor ouders een dusdanig bijzondere gebeurtenis dat ze vaak spreken van een wonder, maar dat is niet een wonder in bovenstaande zin. Ook een bijzondere en betekenisvolle, maar toevallige samenloop van omstandigheden, zoals het denken aan een oude vriend en die vervolgens op straat tegenkomen, is dat niet. Dergelijke voorvallen zijn aan de hand van statistiek goed te verklaren, zoals Klaas Landsman in zijn boek Naar alle onwaarschijnlijkheid mooi laat zien, ook al vinden veel mensen zo’n statistische verklaring maar weinig psychologisch bevredigend. 

Een echt wonder is dus een sterkere claim: het moet ingaan tegen onze beste kennis van de normale werking van de natuur. De aan het begin genoemde voorbeelden doen dat, ze doorbreken zelfs natuurwetten, zoals behoud van energie (materie kan niet vanuit het niets verschijnen), de zwaartekracht of de tweede wet van de thermodynamica, die verbiedt dat dode lichamen weer tot leven komen. Het doorbreken van een natuurwet is overigens niet noodzakelijk om van een wonder te kunnen spreken. Als een mens zonder hulpmiddelen in staat zou zijn om de 100 meter sprint in 5 seconden te lopen (het huidige wereldrecord is 9,58 seconde), zou geen natuurwet gebroken zijn (er zijn immers dieren die dit kunnen), maar volgens onze beste kennis van menselijke anatomie, fysiologie en biomechanica is het toch onmogelijk. Hierom mogen we terecht spreken van een wonder, zeker als dat bijvoorbeeld ook nog na gebed gebeurt. 

Er zijn filosofen die stellen dat natuurwetten onmogelijk doorbroken kunnen worden door een wonder, omdat het dan per definitie niet meer om een natuurwet zou gaan. Dit is een triviaal punt en mijns inziens niet zo’n sterk argument. Als er daadwerkelijk een almachtige God bestaat, kan Hij natuurwetten doorbreken, áls Hij dit wil. We kunnen dan nog steeds zinvol spreken van een (doorbroken) natuurwet omdat het duidelijk is dat zonder de goddelijke ingreep de natuurlijke gang van zaken doorgang had gevonden. 

Precies om deze reden kunnen en mogen we wel zeggen dat het breken van een natuurwet zeer onwaarschijnlijk zou zijn. De natuurlijke gang van zaken, en zeker de natuurwetten, zijn uitgebreid wetenschappelijke getoetst en bevestigd. Ook onze dagelijkse ervaring is dat natuurwetten niet geschonden worden. Het is dus niet slechts een filosofische aanname, zoals sommige verdedigers van wonderen menen. Wonderclaims zijn dan ook buitengewone claims om deze reden, en bij dergelijke claims moeten we extra kritisch zijn en mogen we extra sterk bewijs verwachten. 

De vraag is dus of er overtuigend bewijs (evidentie) is om een wonderclaim te accepteren. De Schotse filosoof David Hume (17-11-1776) schreef hierover al: "That no testimony is sufficient to establish a miracle, unless the testimony be of such a kind, that its falsehood would be more miraculous, than the fact, which it endeavours to establish”. Over dit maxime is door filosofen de nodige discussie gevoerd, vooral over of het niet te sterk geformuleerd is. Ik zou het iets voorzichtiger formuleren: het is vrijwel altijd waarschijnlijker dat degene die de wonderclaim doet zich vergist (of de boel bedriegt) dan dat een god daadwerkelijk ingrijpt in de natuurlijke gang van zaken. 

In principe is het mogelijk dat de waarheid van een getuigenverklaring, zeker in combinatie met ander bewijs, aannemelijker is dan alternatieve verklaringen. Dit bijvoorbeeld zou het geval kunnen zijn als meerdere, onafhankelijke, betrouwbare, onderlegde en kritische onderzoekers zonder belang onder goede omstandigheden een wonder zouden waarnemen. Stel dat vele betrouwbare historici in Jezus’ tijd onafhankelijk van elkaar hadden vermeld dat tijdens Jezus kruisiging het drie uur lang donker werd in het hele land (Marc. 15:33; Mat. 27:45; Luc. 23:44-45), dan zou dat een zeer sterke getuigenverklaring van dit vermeende wonder zijn. Geen enkele historicus uit die tijd vermeldt dit ‘wonder’ echter, wat zeer opmerkelijk is als het werkelijk midden op de dag drie uur donker was in heel het land. Om Humes maxime toe te kunnen passen, zullen we de waarschijnlijkheid van beide dus moeten onderzoeken en beoordelen. Hierbij moeten we ons een aantal kritische vragen stellen.

Kloppen de feiten?
Als eerste moeten we controleren of de feiten van het wonderverhaal wel kloppen. Wonderverhalen zijn vaak (veelvuldig) overgeleverd, uit een andere tijd en/of een andere plaats. Hierdoor zijn ze vaak lastig te controleren. Deze overlevering moet betrouwbaar zijn. Uiteraard moet ook degene die het vermeende wonder heeft meegemaakt of heeft gezien betrouwbaar zijn. Als we goede redenen hebben om aan de betrouwbaarheid te twijfelen en de verhalen ook niet kunnen controleren, kunnen we als kritische onderzoekers de verhalen niet als geloofwaardig beschouwen. 

Dit probleem speelt in het bijzonder bij historische religieuze teksten, zoals de Bijbel. De verhalen komen uit een ver verleden en het is meestal niet duidelijk hoe ze ontstaan zijn. Ze komen uit een pre-wetenschappelijke tijd, waarin de meeste mensen analfabeet en goedgelovig waren. Meestal zijn dergelijke verhalen niet opgeschreven door objectieve geschiedschrijvers, maar door gelovigen die belang hadden bij de geloofwaardigheid van het verhaal. We weten ook meestal niet wie de verhalen als eerste opgeschreven heeft en wanneer dat was. De oudste manuscripten zijn vrijwel altijd veel jonger dan de oorspronkelijke teksten, en we weten dat de overlevering van manuscripten niet geheel betrouwbaar is. 

Zelfs in deze tijd, met alle moderne media en onderzoekmogelijkheden, is het niet altijd gemakkelijk vast te stellen of een opmerkelijk verhaal klopt. Nepnieuws tiert ook nu welig, en velen willen het maar al te graag geloven en delen. Dit probleem met het vaststellen van de feiten is nog vele malen groter bij historische verhalen, en wonderverhalen in het bijzonder. Hier ligt dus een eerste zware taak voor de verdediger van een wonderclaim: aannemelijk maken dat de feiten van het verhaal kloppen.

In sommige gevallen kunnen we historische wonderclaims historisch onderzoeken op aannemelijkheid. Als God bijvoorbeeld werkelijk plagen over Egypte heeft gestuurd in de tijd dat dit volgens de Bijbel gebeurd zou zijn, zou dat grote consequenties moeten hebben gehad voor de Egyptische samenleving en economie. Daar is echter geen spoor van terug te vinden. Ook het instorten van de muren van Jericho door een wonder is historisch problematisch: toen de Israëlieten daar volgens de Bijbel aankwamen, was de stad al een ruïne. In dergelijke gevallen is het dus niet alleen zo dat we niet weten of de verhalen wel kloppen, we weten dat ze niet kloppen. Als de controleerbare verhalen al regelmatig niet kloppen, moeten we extra sceptisch zijn bij verhalen die niet te controleren zijn. 

Was het echt een wonder?
De volgende vraag is of er wel echt sprake is van een wonder. Elke ervaring of gebeurtenis moet geïnterpreteerd worden, en de vraag is of die interpretatie klopt. Zeker in pre-wetenschappelijke tijden zagen mensen iets wat ze niet begrepen al snel als iets bovennatuurlijks. Dit geldt nog steeds voor veel mensen die in gebieden leven waar wetenschappelijke kennis weinig bekend is en (bij)geloof welig tiert. Een gelovige die bidt om regen in tijd van droogte, zal een spoedig optredende regenbui waarschijnlijk als een wonder zien, terwijl er een goede meteorologische verklaring is. 

Hetzelfde geldt voor bijzondere samenlopen van omstandigheden. Die kunnen door mensen om psychologisch begrijpelijke redenen als zeer bijzonder worden gezien, misschien zelfs als wonderlijk, maar ze zijn statistische goed te verklaren. Stel dat na gebed iemand geneest, de ramp stopt of de oorlog gewonnen wordt, wil dat niet zeggen dat dit ook door dat gebed komt. Deze drogreden staat bekend als prop hoc ergo propter hoc. Er is méér nodig om te laten zien dat er een oorzakelijk verband is, en niet slechts een toevallig samenloop van omstandigheden. 

Ook is het belangrijk te bedenken dat onze kennis beperkt is. Soms gebeuren er dingen die we op dat moment niet kunnen verklaren, maar dat wil niet zeggen dat ze ook onverklaarbaar zijn, en zeker niet dat het dus een wonder is. Er zijn allerlei fenomenen die men vroeger zag als een goddelijke ingreep, maar waar we nu goede wetenschappelijke verklaringen voor hebben, zoals aardbevingen, het weer, ziekte en gezondheid. Wellicht is er ook zo af en toe sprake van een lusus naturae, een speling der natuur, waarbij de natuurlijke gang van zaken spontaan doorbroken wordt. Ook deze natuurlijke verklaring is niet uit te sluiten. 

Als de feiten al kloppen, moet de gelovige dus aannemelijk maken dat het om een echt wonder gaat, en niet om een verkeerde interpretatie of herinnering, een bijzondere samenloop van omstandigheden of iets opmerkelijks wat slechts nog niet verklaard is. Dit is een forse bewijslast. Daarbovenop moet de gelovige nog aannemelijk maken dat het zijn god is die het wonder verricht heeft, en niet een andere god, bovennatuurlijke macht of zelfs een buitenaardse intelligentie die met ons dolt. Dit zijn immers allemaal logische mogelijkheden. 

Is er overtuigend bewijs?
Op de gelovige die zijn wonderclaim aannemelijk wil maken, rust dus een driedubbel zware bewijslast. Zijn bijzondere claim moet feitelijk kloppen, het moet een echt wonder zijn en zijn god moet ervoor verantwoordelijk zijn. Hij kan dan ook alleen aan deze bewijslast voldoen als hij zijn buitengewone verhaal kan staven met buitengewoon sterk bewijs, een principe dat in het Engels bekend staat als extraordinary claims require extraordinary evidence

Dit principe wordt toegepast in de wetenschap, rechtspraak en in het dagelijks leven. Als iemand beweert de zwaartekracht te kunnen tarten door te zweven, geloven we hem niet op zijn woord, maar willen we bewijs zien. Zelfs als dit bewijs voor onze ogen geleverd wordt, zullen we eerder een truc of illusie veronderstellen dan te geloven dat iemand werkelijk kan zweven. Pas na eventueel grondig onderzoek door specialisten zullen we de claim accepteren, anders niet. Ik wil dit illustreren aan de hand van twee voorbeelden.

Claims te kunnen zweven, levitatie, zijn genoeg gemaakt door allerlei goeroes, maar geen van die claims heeft kritisch onderzoek doorstaan. Een vergelijkbare claim is te kunnen lopen over water. Illusionist Dynamo deed dit midden op de dag over de Theems, onder toeziend oog van vele ooggetuigen. Het is zelfs terug te zien op film. Ik heb geen idee hoe Dynamo dit doet, maar het lijkt mij waarschijnlijker dat het een truc is dan dat hij werkelijk over water kan lopen. Volgens de Bijbel deed Jezus hetzelfde, maar daarvan hebben we slechts eeuwenoude verhalen, geen ooggetuigen en zeker geen filmbeelden. Waarom zouden we het verhaal over Jezus wel geloven en de beelden van Dynamo niet? Ook hier kunnen we Humes maxime toepassen: het is vrijwel altijd waarschijnlijker dat iemand zich vergist (of de boel bedriegt) dan dat er werkelijk een wonder plaatsvindt.

Het is ook belangrijk om te merken dat ooggetuigen minder betrouwbaar zijn dan vaak wordt gedacht. Dit is ondertussen uit veel onderzoek gebleken en daar wordt door rechters ook rekening mee gehouden. Mensen kunnen zonder dat ze het doorhebben, in alle eerlijkheid en vol overtuiging iets verkeerd waarnemen, weergeven of herinneren. Ook ooggetuigen kunnen dus niet zomaar worden geloofd, zeker niet als de bewijslast erg hoog is. 

Wat te doen met wonderclaims van andere geloven?
Ook andere geloofstradities claimen wonderen. Hoe kan dit als de monotheïstische joods-christelijke traditie waar is? Die andere goden bestaan immers niet, en een almachtige, waarheidminnende God zal mensen niet bedriegen met wonderen die Zijn goedkeuring niet genieten. Het bewijs voor wonderclaims uit andere tradities kent evenwel dezelfde problemen als die uit de joods-christelijke. De gelovige zou dan ook net zo kritisch naar zijn eigen wonderclaims moeten kijken als naar die uit andere tradities; special pleading is intellectueel onaanvaardbaar. 

Een case study: genezing door een wonder?
De kritische kanttekeningen die bij wonderclaims geplaatst kunnen worden, wil ik illustreren aan de hand van een veelgemaakte wonderclaim: gebedsgenezing. Hierbij meent de gelovige dat iemand genezen is, of in ieder geval sterk verbeterd is, door goddelijk ingrijpen. Een bekende plaats waar dit zou gebeuren is Lourdes, maar ook in veel charismatische en evangelische christelijke kringen zou dit gebeuren. Deze claims zouden moeten worden onderworpen aan de bovenstaande kritische vragen, maar dat gebeurt maar zelden. Van de miljoenen mensen die sinds 1858 naar Lourdes togen voor genezing, hebben maar 69 gevallen een kritische toetsing van artsen doorstaan. Zij gaven aan geen medische verklaring te kunnen vinden voor die genezingen. Gezien dit zeer lage aantal lijkt spontane remissie (zie hieronder) een waarschijnlijker verklaring dan een daadwerkelijk wonder. 

Bij een wonderclaim moeten we ons als eerste afvragen of de feiten kloppen. Waar komt het verhaal vandaan en hoe is het overgeleverd? Is het te controleren? Vervolgens moeten we ons afvragen of er wel echt sprake was van (de geclaimde) ziekte. Is de juiste diagnose gesteld? Door wie en hoe? Zijn hier medische dossiers en/of beeldmateriaal van? Dan is er de vraag of er wel echt sprake is van genezing of verbetering. Hoe is dit vastgesteld en door wie? Voor hoe lang? Is er niet sprake van een tijdelijke opleving? In veel gevallen zullen deze vragen niet goed te beantwoorden zijn, zeker niet als het gaat om claims uit de geschiedenis of uit een ver land. Controle is dan meestal ook niet goed mogelijk. Als deze vragen niet goed beantwoord kunnen worden, is twijfel gerechtvaardigd. Er zijn ook meer dan genoeg onware verhalen. 

Vervolgens moeten we ons afvragen of er echt sprake van genezing is door gebed. We moeten uitsluiten dat het niet om een toevallige samenloop van omstandigheden gaat. Post hoc ergo propter hoc is immers een onterechte conclusie (drogreden). We weten ook veel over het lichaam en ziektes niet. Soms genezen of verbeteren ziektes spontaan (spontane remissie), oftewel wegens een nog onbekende oorzaak. Dit komt soms voor, ook bij ernstige aandoeningen en is in de medische literatuur veelvuldig beschreven. Als dit door toeval soms na gebed gebeurt, wordt ten onrechte oorzakelijkheid verondersteld. Onverklaard met huidige kennis betekent niet onverklaarbaar, en al helemaal niet dat het ook een wonder moet zijn. Verder hebben sommige ziektebeelden hebben een wisselend verloop (zoals bepaalde vormen van MS): er zijn betere en slechtere tijden. Tijdelijke verbetering wordt toegeschreven aan gebed, maar over latere verslechtering hoor je niets. 

Ook is het zo dat bij veel aandoeningen en klachten de psyche een belangrijke rol speelt (psychosomatiek). Suggestie en het opzwepende effect van een genezingsdienst kunnen dan een sterke rol spelen (placebo). Dit geldt in het bijzonder voor problemen met pijn en kracht. Illusionist Derren Brown (een atheïst) laat in zijn show ‘Miracle’ duidelijk zien wat de kracht van suggestie kan doen, zelfs bij sceptische mensen. Tot slot is het belangrijk op te merken dat aandoeningen waarbij spontane remissie niet voorkomt en een psychisch effect uitgesloten is, zoals een geamputeerd been, nooit genezen. Waarom niet als God almachtig is? Salamanders kunnen dit overigens zelf

Oorzakelijk verband tussen gebed en genezing zou het meest overtuigend vastgesteld kunnen worden als dit ook uit wetenschappelijk onderzoek zou blijken. Dit zou in principe op twee manieren gedaan kunnen worden. Wetenschappers kunnen kijken of mensen voor wie gebeden wordt meer, eerder of beter genezen. Francis Galton deed in 1872 iets dergelijks door uit te zoeken of leden van koninklijke families, voor wie veel gebeden wordt, ook langer leven. Dat bleek niet het geval te zijn. Het probleem met dergelijk onderzoek is evenwel dat het effect van suggestie niet kan worden uitgesloten als mensen weten dat er voor ze gebeden wordt. Beter onderzoek houdt hiermee rekening door proefpersonen niet te laten weten of voor hen gebeden wordt. Dergelijk onderzoek is ook uitgevoerd, maar vond geen overtuigend effect. Natuurlijk kan de gelovige hier met theologische tegenwerpingen komen zoals dat God zich niet laat testen en met Zijn almacht het experiment kan manipuleren. Dergelijke ad-hocverklaringen kunnen natuurlijk altijd geopperd worden, maar wat als het effect er wél was geweest? Stel dat uit meerdere, onafhankelijke onderzoeken zou blijken dat bidden tot bijvoorbeeld de christelijke God wel effect heeft, maar bidden tot andere goden of niet bidden niet? Dan had de atheïst een groot probleem gehad! Waarom komt God niet met een ondubbelzinnig wonder, zoals Hij in Bijbelse tijden wél deed?

Dan is er het probleem met de genezingsclaims van andere tradities. Ook andere geloven claimen immers dat hun goden of bovennatuurlijke machten/krachten kunnen genezen. Verschillende goeroes hebben volgens hun aanhang ook genezende gaven. Wat zegt dat over de waarheid van die geloven? Om de eigen God als enige ware God te zien, lijkt de gelovige alle claims van andere gelovigen te moeten kunnen weerleggen, maar zijn eigen claims staande te moeten kunnen houden. Dit lijkt een haast onmogelijke exercitie. Ook hier is dus sprake van een probleem voor de gelovige in wonderclaims. 

Tot slot is er nog de voor de gelovige ongemakkelijke waarheid dat veel mensen niet genezen. Dit geldt ook voor mensen met een rotsvast geloof en voor wie uitgebreid gebeden wordt. Wat zegt dit over God? Wel zou Hij bijvoorbeeld een beenlengteverschil genezen, maar niet een kind met kanker? Is dit geen willekeur? Antwoorden hierop als ‘Gods wegen zijn ondoorgrondelijk’ overtuigen niet, zeker niet als God een liefdevolle Vader is. Een liefdevolle vader handelt immers niet willekeurig en kan zijn keuzes uitleggen aan zijn kinderen. Dit geldt des te meer voor de Vader die ook nog almachtig, alwetend en algoed zou zijn. 

Conclusie
Bijzondere gebeurtenissen, zoals genezingen, komen voor en mensen hechten daar om psychologisch begrijpelijke redenen veel waarde en betekenis aan. Een gelovige schrijft dit begrijpelijkerwijs toe aan zijn God, maar dat wil niet zeggen dat het ook komt dóór die God. Onverklaard met huidige kennis betekent niet onverklaarbaar, en al helemaal niet dat het een wonder is. Harde bewijzen hádden er kunnen zijn, maar ontbreken. Extraordinary claims require extraordinary evidence. Wonderclaims overtuigen niet en wonderen vinden dus waarschijnlijk niet plaats.  

Literatuur
Everitt, N. (2004). The non-existence of God. Routledge, vooral p. 112-127.

Loftus, J. W. (Ed.). (2019). The Case Against Miracles. Hypatia Press, 2019. 

Oppy, G. (2006). Arguing about gods. Cambridge University Press, vooral p. 376-381.

Philipse, H. (2012). God in the age of science?: A critique of religious reason. Oxford University Press, vooral p. 81-83, 166-182.

 

Wie zijn er online?

We hebben 213 gasten en geen leden online

Geef je mening

Welke positie over het bestaan van god(en) onderschrijft u?

Bekende atheïsten

Peter AtkinsPeter Atkins, Brits hoogleraar in de scheikunde aan het Lincoln College van de Universiteit van Oxford.

Citaat

Human life has no meaning independent of itself. There is no cosmic force or deity to give it meaning or significance. There is no ultimate destiny for man. Such a belief is an illusion of humankind's infancy. The meaning of life is what we choose to give it. Meaning grows out of human purposes alone. Nature provides us with an infinite range of opportunities, but it is only our vision and our action that select and realize those that we desire.... Thus the good life is achieved, invented, fashioned in an active life of enterprise and endeavor. But whether or not an individual chooses to enter into the arena depends upon him alone. Those who do can find it energizing, exhilarating, full of triumph and satisfaction. In spite of failures, setbacks, suffering, and pain, life can be fun.

~ Paul Kurtz

In veel religieuze tradities spelen wonderen een grote rol. Het jodendom kent de door God gestuurde plagen in Egypte, waarna de Israëlieten bevrijd werden (de Exodus), een miraculeuze doortocht door een zee volgde en het Beloofde Land met goddelijke hulp veroverd werd. Het christendom heeft de geboorte van Jezus uit een maagd, het veranderen van water in wijn, lopen over water en natuurlijk het centrale wonder: opstanding uit de dood. Mohammed zou alleen door een wonder als analfabeet de Koran in hoogstaand Arabisch kunnen schrijven. Ook in hindoeïstische en boeddhistische verhalen komen veelvuldig wonderen voor. Wat moeten we van dergelijke claims denken? Vinden wonderen echt plaats en wat bewijst dat dan? 

Eerst moeten we stilstaan bij de vraag wat nu precies een wonder is, wanneer we daadwerkelijk kunnen spreken van een wonder. Zeldzame, bijzondere en betekenisvolle gebeurtenissen vinden plaats – ook in het leven van atheïsten – maar dat hoeft nog geen wonder te zijn. Ik zou een wonder dan ook willen definiëren als bovennatuurlijk ingrijpen in de natuurlijke gang van zaken. Bij dergelijke claims worden eventueel zelfs natuurlijke wetmatigheden (natuurwetten) doorbroken. De gebeurtenis gaat volgens onze beste kennis dus in tegen de normale werking van de natuur. Een wonder is daarmee per definitie zeer onwaarschijnlijk gezien onze beste kennis. 

Het is belangrijk op te merken dat wonderen alleen hoogst onwaarschijnlijk zijn als we niet reeds vooronderstellen dat een almachtig God bestaat. Als we bijvoorbeeld al weten dat de christelijke God bestaat, is het niet vreemd dat Hij wonderen verricht, zoals de Bijbel laat zien. Dan is er echter geen sprake van een wonder als argument voor het bestaan van God, want dat zou een cirkelredenering zijn. Een gelovige die een atheïst of agnost wil overtuigen, mag het bestaan van God dus niet vooronderstellen, maar moet de wonderclaim aannemelijk maken, waaruit dan geconcludeerd wordt dat God bestaat. 

Alvorens we aankomen bij de echte vermeende wonderen, is het goed om eerst twee soorten gebeurtenissen te bespreken die ook soms als wonderlijk worden gezien, maar het niet zijn in de zin die hier relevant is. Zo is de geboorte van een kind voor ouders een dusdanig bijzondere gebeurtenis dat ze vaak spreken van een wonder, maar dat is niet een wonder in bovenstaande zin. Ook een bijzondere en betekenisvolle, maar toevallige samenloop van omstandigheden, zoals het denken aan een oude vriend en die vervolgens op straat tegenkomen, is dat niet. Dergelijke voorvallen zijn aan de hand van statistiek goed te verklaren, zoals Klaas Landsman in zijn boek Naar alle onwaarschijnlijkheid mooi laat zien, ook al vinden veel mensen zo’n statistische verklaring maar weinig psychologisch bevredigend. 

Een echt wonder is dus een sterkere claim: het moet ingaan tegen onze beste kennis van de normale werking van de natuur. De aan het begin genoemde voorbeelden doen dat, ze doorbreken zelfs natuurwetten, zoals behoud van energie (materie kan niet vanuit het niets verschijnen), de zwaartekracht of de tweede wet van de thermodynamica, die verbiedt dat dode lichamen weer tot leven komen. Het doorbreken van een natuurwet is overigens niet noodzakelijk om van een wonder te kunnen spreken. Als een mens zonder hulpmiddelen in staat zou zijn om de 100 meter sprint in 5 seconden te lopen (het huidige wereldrecord is 9,58 seconde), zou geen natuurwet gebroken zijn (er zijn immers dieren die dit kunnen), maar volgens onze beste kennis van menselijke anatomie, fysiologie en biomechanica is het toch onmogelijk. Hierom mogen we terecht spreken van een wonder, zeker als dat bijvoorbeeld ook nog na gebed gebeurt. 

Er zijn filosofen die stellen dat natuurwetten onmogelijk doorbroken kunnen worden door een wonder, omdat het dan per definitie niet meer om een natuurwet zou gaan. Dit is een triviaal punt en mijns inziens niet zo’n sterk argument. Als er daadwerkelijk een almachtige God bestaat, kan Hij natuurwetten doorbreken, áls Hij dit wil. We kunnen dan nog steeds zinvol spreken van een (doorbroken) natuurwet omdat het duidelijk is dat zonder de goddelijke ingreep de natuurlijke gang van zaken doorgang had gevonden. 

Precies om deze reden kunnen en mogen we wel zeggen dat het breken van een natuurwet zeer onwaarschijnlijk zou zijn. De natuurlijke gang van zaken, en zeker de natuurwetten, zijn uitgebreid wetenschappelijke getoetst en bevestigd. Ook onze dagelijkse ervaring is dat natuurwetten niet geschonden worden. Het is dus niet slechts een filosofische aanname, zoals sommige verdedigers van wonderen menen. Wonderclaims zijn dan ook buitengewone claims om deze reden, en bij dergelijke claims moeten we extra kritisch zijn en mogen we extra sterk bewijs verwachten. 

De vraag is dus of er overtuigend bewijs (evidentie) is om een wonderclaim te accepteren. De Schotse filosoof David Hume (17-11-1776) schreef hierover al: "That no testimony is sufficient to establish a miracle, unless the testimony be of such a kind, that its falsehood would be more miraculous, than the fact, which it endeavours to establish”. Over dit maxime is door filosofen de nodige discussie gevoerd, vooral over of het niet te sterk geformuleerd is. Ik zou het iets voorzichtiger formuleren: het is vrijwel altijd waarschijnlijker dat degene die de wonderclaim doet zich vergist (of de boel bedriegt) dan dat een god daadwerkelijk ingrijpt in de natuurlijke gang van zaken. 

In principe is het mogelijk dat de waarheid van een getuigenverklaring, zeker in combinatie met ander bewijs, aannemelijker is dan alternatieve verklaringen. Dit bijvoorbeeld zou het geval kunnen zijn als meerdere, onafhankelijke, betrouwbare, onderlegde en kritische onderzoekers zonder belang onder goede omstandigheden een wonder zouden waarnemen. Stel dat vele betrouwbare historici in Jezus’ tijd onafhankelijk van elkaar hadden vermeld dat tijdens Jezus kruisiging het drie uur lang donker werd in het hele land (Marc. 15:33; Mat. 27:45; Luc. 23:44-45), dan zou dat een zeer sterke getuigenverklaring van dit vermeende wonder zijn. Geen enkele historicus uit die tijd vermeldt dit ‘wonder’ echter, wat zeer opmerkelijk is als het werkelijk midden op de dag drie uur donker was in heel het land. Om Humes maxime toe te kunnen passen, zullen we de waarschijnlijkheid van beide dus moeten onderzoeken en beoordelen. Hierbij moeten we ons een aantal kritische vragen stellen.

Kloppen de feiten?
Als eerste moeten we controleren of de feiten van het wonderverhaal wel kloppen. Wonderverhalen zijn vaak (veelvuldig) overgeleverd, uit een andere tijd en/of een andere plaats. Hierdoor zijn ze vaak lastig te controleren. Deze overlevering moet betrouwbaar zijn. Uiteraard moet ook degene die het vermeende wonder heeft meegemaakt of heeft gezien betrouwbaar zijn. Als we goede redenen hebben om aan de betrouwbaarheid te twijfelen en de verhalen ook niet kunnen controleren, kunnen we als kritische onderzoekers de verhalen niet als geloofwaardig beschouwen. 

Dit probleem speelt in het bijzonder bij historische religieuze teksten, zoals de Bijbel. De verhalen komen uit een ver verleden en het is meestal niet duidelijk hoe ze ontstaan zijn. Ze komen uit een pre-wetenschappelijke tijd, waarin de meeste mensen analfabeet en goedgelovig waren. Meestal zijn dergelijke verhalen niet opgeschreven door objectieve geschiedschrijvers, maar door gelovigen die belang hadden bij de geloofwaardigheid van het verhaal. We weten ook meestal niet wie de verhalen als eerste opgeschreven heeft en wanneer dat was. De oudste manuscripten zijn vrijwel altijd veel jonger dan de oorspronkelijke teksten, en we weten dat de overlevering van manuscripten niet geheel betrouwbaar is. 

Zelfs in deze tijd, met alle moderne media en onderzoekmogelijkheden, is het niet altijd gemakkelijk vast te stellen of een opmerkelijk verhaal klopt. Nepnieuws tiert ook nu welig, en velen willen het maar al te graag geloven en delen. Dit probleem met het vaststellen van de feiten is nog vele malen groter bij historische verhalen, en wonderverhalen in het bijzonder. Hier ligt dus een eerste zware taak voor de verdediger van een wonderclaim: aannemelijk maken dat de feiten van het verhaal kloppen.

In sommige gevallen kunnen we historische wonderclaims historisch onderzoeken op aannemelijkheid. Als God bijvoorbeeld werkelijk plagen over Egypte heeft gestuurd in de tijd dat dit volgens de Bijbel gebeurd zou zijn, zou dat grote consequenties moeten hebben gehad voor de Egyptische samenleving en economie. Daar is echter geen spoor van terug te vinden. Ook het instorten van de muren van Jericho door een wonder is historisch problematisch: toen de Israëlieten daar volgens de Bijbel aankwamen, was de stad al een ruïne. In dergelijke gevallen is het dus niet alleen zo dat we niet weten of de verhalen wel kloppen, we weten dat ze niet kloppen. Als de controleerbare verhalen al regelmatig niet kloppen, moeten we extra sceptisch zijn bij verhalen die niet te controleren zijn. 

Was het echt een wonder?
De volgende vraag is of er wel echt sprake is van een wonder. Elke ervaring of gebeurtenis moet geïnterpreteerd worden, en de vraag is of die interpretatie klopt. Zeker in pre-wetenschappelijke tijden zagen mensen iets wat ze niet begrepen al snel als iets bovennatuurlijks. Dit geldt nog steeds voor veel mensen die in gebieden leven waar wetenschappelijke kennis weinig bekend is en (bij)geloof welig tiert. Een gelovige die bidt om regen in tijd van droogte, zal een spoedig optredende regenbui waarschijnlijk als een wonder zien, terwijl er een goede meteorologische verklaring is. 

Hetzelfde geldt voor bijzondere samenlopen van omstandigheden. Die kunnen door mensen om psychologisch begrijpelijke redenen als zeer bijzonder worden gezien, misschien zelfs als wonderlijk, maar ze zijn statistische goed te verklaren. Stel dat na gebed iemand geneest, de ramp stopt of de oorlog gewonnen wordt, wil dat niet zeggen dat dit ook door dat gebed komt. Deze drogreden staat bekend als prop hoc ergo propter hoc. Er is méér nodig om te laten zien dat er een oorzakelijk verband is, en niet slechts een toevallig samenloop van omstandigheden. 

Ook is het belangrijk te bedenken dat onze kennis beperkt is. Soms gebeuren er dingen die we op dat moment niet kunnen verklaren, maar dat wil niet zeggen dat ze ook onverklaarbaar zijn, en zeker niet dat het dus een wonder is. Er zijn allerlei fenomenen die men vroeger zag als een goddelijke ingreep, maar waar we nu goede wetenschappelijke verklaringen voor hebben, zoals aardbevingen, het weer, ziekte en gezondheid. Wellicht is er ook zo af en toe sprake van een lusus naturae, een speling der natuur, waarbij de natuurlijke gang van zaken spontaan doorbroken wordt. Ook deze natuurlijke verklaring is niet uit te sluiten. 

Als de feiten al kloppen, moet de gelovige dus aannemelijk maken dat het om een echt wonder gaat, en niet om een verkeerde interpretatie of herinnering, een bijzondere samenloop van omstandigheden of iets opmerkelijks wat slechts nog niet verklaard is. Dit is een forse bewijslast. Daarbovenop moet de gelovige nog aannemelijk maken dat het zijn god is die het wonder verricht heeft, en niet een andere god, bovennatuurlijke macht of zelfs een buitenaardse intelligentie die met ons dolt. Dit zijn immers allemaal logische mogelijkheden. 

Is er overtuigend bewijs?
Op de gelovige die zijn wonderclaim aannemelijk wil maken, rust dus een driedubbel zware bewijslast. Zijn bijzondere claim moet feitelijk kloppen, het moet een echt wonder zijn en zijn god moet ervoor verantwoordelijk zijn. Hij kan dan ook alleen aan deze bewijslast voldoen als hij zijn buitengewone verhaal kan staven met buitengewoon sterk bewijs, een principe dat in het Engels bekend staat als extraordinary claims require extraordinary evidence

Dit principe wordt toegepast in de wetenschap, rechtspraak en in het dagelijks leven. Als iemand beweert de zwaartekracht te kunnen tarten door te zweven, geloven we hem niet op zijn woord, maar willen we bewijs zien. Zelfs als dit bewijs voor onze ogen geleverd wordt, zullen we eerder een truc of illusie veronderstellen dan te geloven dat iemand werkelijk kan zweven. Pas na eventueel grondig onderzoek door specialisten zullen we de claim accepteren, anders niet. Ik wil dit illustreren aan de hand van twee voorbeelden.

Claims te kunnen zweven, levitatie, zijn genoeg gemaakt door allerlei goeroes, maar geen van die claims heeft kritisch onderzoek doorstaan. Een vergelijkbare claim is te kunnen lopen over water. Illusionist Dynamo deed dit midden op de dag over de Theems, onder toeziend oog van vele ooggetuigen. Het is zelfs terug te zien op film. Ik heb geen idee hoe Dynamo dit doet, maar het lijkt mij waarschijnlijker dat het een truc is dan dat hij werkelijk over water kan lopen. Volgens de Bijbel deed Jezus hetzelfde, maar daarvan hebben we slechts eeuwenoude verhalen, geen ooggetuigen en zeker geen filmbeelden. Waarom zouden we het verhaal over Jezus wel geloven en de beelden van Dynamo niet? Ook hier kunnen we Humes maxime toepassen: het is vrijwel altijd waarschijnlijker dat iemand zich vergist (of de boel bedriegt) dan dat er werkelijk een wonder plaatsvindt.

Het is ook belangrijk om te merken dat ooggetuigen minder betrouwbaar zijn dan vaak wordt gedacht. Dit is ondertussen uit veel onderzoek gebleken en daar wordt door rechters ook rekening mee gehouden. Mensen kunnen zonder dat ze het doorhebben, in alle eerlijkheid en vol overtuiging iets verkeerd waarnemen, weergeven of herinneren. Ook ooggetuigen kunnen dus niet zomaar worden geloofd, zeker niet als de bewijslast erg hoog is. 

Wat te doen met wonderclaims van andere geloven?
Ook andere geloofstradities claimen wonderen. Hoe kan dit als de monotheïstische joods-christelijke traditie waar is? Die andere goden bestaan immers niet, en een almachtige, waarheidminnende God zal mensen niet bedriegen met wonderen die Zijn goedkeuring niet genieten. Het bewijs voor wonderclaims uit andere tradities kent evenwel dezelfde problemen als die uit de joods-christelijke. De gelovige zou dan ook net zo kritisch naar zijn eigen wonderclaims moeten kijken als naar die uit andere tradities; special pleading is intellectueel onaanvaardbaar. 

Een case study: genezing door een wonder?
De kritische kanttekeningen die bij wonderclaims geplaatst kunnen worden, wil ik illustreren aan de hand van een veelgemaakte wonderclaim: gebedsgenezing. Hierbij meent de gelovige dat iemand genezen is, of in ieder geval sterk verbeterd is, door goddelijk ingrijpen. Een bekende plaats waar dit zou gebeuren is Lourdes, maar ook in veel charismatische en evangelische christelijke kringen zou dit gebeuren. Deze claims zouden moeten worden onderworpen aan de bovenstaande kritische vragen, maar dat gebeurt maar zelden. Van de miljoenen mensen die sinds 1858 naar Lourdes togen voor genezing, hebben maar 69 gevallen een kritische toetsing van artsen doorstaan. Zij gaven aan geen medische verklaring te kunnen vinden voor die genezingen. Gezien dit zeer lage aantal lijkt spontane remissie (zie hieronder) een waarschijnlijker verklaring dan een daadwerkelijk wonder. 

Bij een wonderclaim moeten we ons als eerste afvragen of de feiten kloppen. Waar komt het verhaal vandaan en hoe is het overgeleverd? Is het te controleren? Vervolgens moeten we ons afvragen of er wel echt sprake was van (de geclaimde) ziekte. Is de juiste diagnose gesteld? Door wie en hoe? Zijn hier medische dossiers en/of beeldmateriaal van? Dan is er de vraag of er wel echt sprake is van genezing of verbetering. Hoe is dit vastgesteld en door wie? Voor hoe lang? Is er niet sprake van een tijdelijke opleving? In veel gevallen zullen deze vragen niet goed te beantwoorden zijn, zeker niet als het gaat om claims uit de geschiedenis of uit een ver land. Controle is dan meestal ook niet goed mogelijk. Als deze vragen niet goed beantwoord kunnen worden, is twijfel gerechtvaardigd. Er zijn ook meer dan genoeg onware verhalen. 

Vervolgens moeten we ons afvragen of er echt sprake van genezing is door gebed. We moeten uitsluiten dat het niet om een toevallige samenloop van omstandigheden gaat. Post hoc ergo propter hoc is immers een onterechte conclusie (drogreden). We weten ook veel over het lichaam en ziektes niet. Soms genezen of verbeteren ziektes spontaan (spontane remissie), oftewel wegens een nog onbekende oorzaak. Dit komt soms voor, ook bij ernstige aandoeningen en is in de medische literatuur veelvuldig beschreven. Als dit door toeval soms na gebed gebeurt, wordt ten onrechte oorzakelijkheid verondersteld. Onverklaard met huidige kennis betekent niet onverklaarbaar, en al helemaal niet dat het ook een wonder moet zijn. Verder hebben sommige ziektebeelden hebben een wisselend verloop (zoals bepaalde vormen van MS): er zijn betere en slechtere tijden. Tijdelijke verbetering wordt toegeschreven aan gebed, maar over latere verslechtering hoor je niets. 

Ook is het zo dat bij veel aandoeningen en klachten de psyche een belangrijke rol speelt (psychosomatiek). Suggestie en het opzwepende effect van een genezingsdienst kunnen dan een sterke rol spelen (placebo). Dit geldt in het bijzonder voor problemen met pijn en kracht. Illusionist Derren Brown (een atheïst) laat in zijn show ‘Miracle’ duidelijk zien wat de kracht van suggestie kan doen, zelfs bij sceptische mensen. Tot slot is het belangrijk op te merken dat aandoeningen waarbij spontane remissie niet voorkomt en een psychisch effect uitgesloten is, zoals een geamputeerd been, nooit genezen. Waarom niet als God almachtig is? Salamanders kunnen dit overigens zelf

Oorzakelijk verband tussen gebed en genezing zou het meest overtuigend vastgesteld kunnen worden als dit ook uit wetenschappelijk onderzoek zou blijken. Dit zou in principe op twee manieren gedaan kunnen worden. Wetenschappers kunnen kijken of mensen voor wie gebeden wordt meer, eerder of beter genezen. Francis Galton deed in 1872 iets dergelijks door uit te zoeken of leden van koninklijke families, voor wie veel gebeden wordt, ook langer leven. Dat bleek niet het geval te zijn. Het probleem met dergelijk onderzoek is evenwel dat het effect van suggestie niet kan worden uitgesloten als mensen weten dat er voor ze gebeden wordt. Beter onderzoek houdt hiermee rekening door proefpersonen niet te laten weten of voor hen gebeden wordt. Dergelijk onderzoek is ook uitgevoerd, maar vond geen overtuigend effect. Natuurlijk kan de gelovige hier met theologische tegenwerpingen komen zoals dat God zich niet laat testen en met Zijn almacht het experiment kan manipuleren. Dergelijke ad-hocverklaringen kunnen natuurlijk altijd geopperd worden, maar wat als het effect er wél was geweest? Stel dat uit meerdere, onafhankelijke onderzoeken zou blijken dat bidden tot bijvoorbeeld de christelijke God wel effect heeft, maar bidden tot andere goden of niet bidden niet? Dan had de atheïst een groot probleem gehad! Waarom komt God niet met een ondubbelzinnig wonder, zoals Hij in Bijbelse tijden wél deed?

Dan is er het probleem met de genezingsclaims van andere tradities. Ook andere geloven claimen immers dat hun goden of bovennatuurlijke machten/krachten kunnen genezen. Verschillende goeroes hebben volgens hun aanhang ook genezende gaven. Wat zegt dat over de waarheid van die geloven? Om de eigen God als enige ware God te zien, lijkt de gelovige alle claims van andere gelovigen te moeten kunnen weerleggen, maar zijn eigen claims staande te moeten kunnen houden. Dit lijkt een haast onmogelijke exercitie. Ook hier is dus sprake van een probleem voor de gelovige in wonderclaims. 

Tot slot is er nog de voor de gelovige ongemakkelijke waarheid dat veel mensen niet genezen. Dit geldt ook voor mensen met een rotsvast geloof en voor wie uitgebreid gebeden wordt. Wat zegt dit over God? Wel zou Hij bijvoorbeeld een beenlengteverschil genezen, maar niet een kind met kanker? Is dit geen willekeur? Antwoorden hierop als ‘Gods wegen zijn ondoorgrondelijk’ overtuigen niet, zeker niet als God een liefdevolle Vader is. Een liefdevolle vader handelt immers niet willekeurig en kan zijn keuzes uitleggen aan zijn kinderen. Dit geldt des te meer voor de Vader die ook nog almachtig, alwetend en algoed zou zijn. 

Conclusie
Bijzondere gebeurtenissen, zoals genezingen, komen voor en mensen hechten daar om psychologisch begrijpelijke redenen veel waarde en betekenis aan. Een gelovige schrijft dit begrijpelijkerwijs toe aan zijn God, maar dat wil niet zeggen dat het ook komt dóór die God. Onverklaard met huidige kennis betekent niet onverklaarbaar, en al helemaal niet dat het een wonder is. Harde bewijzen hádden er kunnen zijn, maar ontbreken. Extraordinary claims require extraordinary evidence. Wonderclaims overtuigen niet en wonderen vinden dus waarschijnlijk niet plaats.  

Literatuur
Everitt, N. (2004). The non-existence of God. Routledge, vooral p. 112-127.

Loftus, J. W. (Ed.). (2019). The Case Against Miracles. Hypatia Press, 2019. 

Oppy, G. (2006). Arguing about gods. Cambridge University Press, vooral p. 376-381.

Philipse, H. (2012). God in the age of science?: A critique of religious reason. Oxford University Press, vooral p. 81-83, 166-182.

Wie zijn er online?

We hebben 213 gasten en geen leden online

Geef je mening

Welke positie over het bestaan van god(en) onderschrijft u?

Bekende atheïsten

Peter AtkinsPeter Atkins, Brits hoogleraar in de scheikunde aan het Lincoln College van de Universiteit van Oxford.

Citaat

Human life has no meaning independent of itself. There is no cosmic force or deity to give it meaning or significance. There is no ultimate destiny for man. Such a belief is an illusion of humankind's infancy. The meaning of life is what we choose to give it. Meaning grows out of human purposes alone. Nature provides us with an infinite range of opportunities, but it is only our vision and our action that select and realize those that we desire.... Thus the good life is achieved, invented, fashioned in an active life of enterprise and endeavor. But whether or not an individual chooses to enter into the arena depends upon him alone. Those who do can find it energizing, exhilarating, full of triumph and satisfaction. In spite of failures, setbacks, suffering, and pain, life can be fun.

~ Paul Kurtz