Hete hangijzers is een nu lopende serie discussieavonden, georganiseerd door de gezamenlijke kerken over de spreekwoordelijke hete hangijzers waarmee moderne christenen geconfronteerd worden. Initiatiefnemer is de inmiddels bekende natuurkundige Cees Dekker. De avonden zijn vrij toegankelijk en worden gehouden in de Delftse Zuiderkerk (Achterom 46), met onderwerpen variërend van de hel tot het probleem van het lijden en van homoseksualiteit tot wetenschap en geloof. Dit laatste onderwerp, wetenschap en geloof, werd besproken op dinsdagavond 4 november. Ik denk dat dit met recht een heet hangijzer genoemd kan worden: er zijn vele boeken over volgeschreven, het heeft geleid tot vele (verhitte) discussies en er zijn zelfs rechtszaken over gevoerd (creationisme in de VS).
Deze avond bestond, net als de andere avonden, uit de voordrachten van twee sprekers, waarna de gelegenheid bestond de sprekers vragen te stellen. De hele avond is opgenomen en hier als zip-bestand te downloaden. De eerste spreker was Ard Louis, een sympathieke (uit Nederlandse ouders geboren) natuurkundige van de Oxford Universiteit. De tweede spreker was de emeritus hoogleraar natuurkunde Arie van den Beukel, een van de grote namen in Nederland op het gebied van wetenschap en geloof. Met twee van zulke eminente wetenschappers moet zo’n avond wat de wetenschap betreft wel goed zitten.
Opvallend was dat Louis expliciet de 'God van de gaten' afwees: je moet niet met God op de proppen komen als we iets niet begrijpen. Dit is opmerkelijk, want de gehele stroming van Intelligent Design is op dit gedachtegoed gebaseerd. In Nederland is dit gedachtegoed vooral gepropageerd door Cees Dekker en de zijnen, onder andere in het boek ‘Schitterend ongeluk of sporen van ontwerp' (Ten Have, 2005). Gelukkig heeft Cees Dekker hier sinds kort afstand van genomen: hij gelooft nu dat God de evolutie via natuurlijke processen heeft geleid, in theïstische evolutie dus (zie hier voor een kritiek van mij op theïstische evolutie). Arie van den Beukel heeft zich lovend uitgelaten over de Intelligent Design-klassieker 'Darwin’s Black Box' van Michael Behe in het voorwoord van de Nederlandse vertaling ('De zwarte doos van Darwin' (Ten Have, 1997)). Ook sprak Louis lovend over Francis Collins, maar ook deze gaat uit van een 'God van de gaten' door te beweren dat er voor moraal geen goede evolutionaire verklaringen zijn en deze dus wel een goddelijke oorsprong moet hebben.
Omdat Louis niet in een 'God van de gaten' gelooft, zegt hij dat Gods hand niet terug te zien is in wat we niet begrijpen, maar juist in wat we wel begrijpen. Hij weersprak dan ook dat als we ergens een verklaring voor hebben, dit niet betekent dat God er niet ook nog achter kan zitten. Hij gaf als analogie dat wanneer water staat te koken, je dit kunt verklaren vanuit natuurkundige principes (mechanisme), maar ook vanuit een betekenis (ik heb zin in een kopje thee). Dit is natuurlijk zo, maar lang niet alles heeft naast een mechanistische verklaring ook een betekenis. De manier waarop schelpen geordend worden op het strand, is niet gedaan met een betekenis, maar puur het gevolg van bepaalde mechanismen. De vraag die je je dan ook altijd moet stellen is of er evidentie (evidence) is van een betekenis. In het geval van kokend water in de keuken is dat er zeker, maar waarom zouden we een betekenis aan het universum geven, naast de fysische mechanismen? Dat mensen ergens betekenis aan kunnen geven is duidelijk, maar waar is de evidentie betekenis buiten het menselijk handelen? Dat is de vraag die Louis had moeten beantwoorden. Tot dan toe is zijn opvatting dat we God naast natuurkundige principes mogen postuleren net zo overbodig en ongeloofwaardig als dat we Poseidon naast plaattektoniek postuleren ter verklaring van aardbevingen.
Ook viel hij het sciëntisme (door Louis 'wetenschapisme' genoemd) aan, de opvatting dat de wetenschappelijke methode de enige betrouwbare bron van kennis is. Hij bekritiseert dit met het klassieke weerwoord dat je niet van je partner houdt omdat je daar wetenschappelijk onderzoek naar gedaan hebt. Dat is natuurlijk zo in strikte zin, maar je gaat wel degelijk af op evidentie, al is dat niet zo systematisch als in wetenschappelijk onderzoek. De liefde blijkt immers uit dingen die je tegen elkaar zegt, die je voor elkaar doet, de blik in de ogen, enzovoort. Dit zijn allemaal tekenen (evidentie) waarop de liefde in een relatie gebaseerd is. De rechtspraak werkt ook niet strikt met de wetenschappelijke methode, maar is tevens gebaseerd op evidentie. Afgaan op evidentie en daar je opvattingen op baseren is dan ook een goed gevalideerde methode, maar hoe zit het met geloof? Waar is het bewijs dat geloof een goed gevalideerde methode is om tot betrouwbare kennis te komen? Verschillende gelovigen geloven verschillende dingen, maar hoe valt te beslissen wie gelijk heeft als we niet af kunnen gaan op evidentie?
Arie van den Beukel ging voornamelijk in op twee argumenten die volgens hem onterecht worden aangevoerd ter verdediging van de onverenigbaarheid tussen geloof en wetenschap. De eerste is de evolutietheorie, maar hier ging hij verder niet op in omdat dit het onderwerp is van een aparte avond. Dat evolutie wel degelijk problematisch is voor geloof heb ik hier betoogd. Zijn andere punt was dat wonderen niet strijdig zijn met de natuurwetten omdat deze wetten niet onwrikbaar zijn; het is beter om ze te beschrijven als natuurgewoontes. Hierdoor was het lopen op water van Jezus niet strijdig met de natuurwetenschap: het is immers niet uit te sluiten op grond van de natuurgewoontes. Dit is in strikte zin misschien waar, maar hij gaat voorbij aan de waarschijnlijkheid. Van den Beukel merkt terecht op dat wanneer iemand zegt een steen omhoog te hebben zien gaan, dit de wenkbrauwen doet fronsen, maar dat geldt net zo goed voor Jezus vermeende wandeling over het water. Op grond van de natuurkunde mogen we zeggen dat dit onwaarschijnlijk is, zeker als deugdelijke evidentie ontbreekt. Wetenschap maakt wonderen niet onmogelijk, maar wel onwaarschijnlijk. In die zin is er dus wel degelijk een conflict, of in ieder geval frictie. Het is ook geen toeval dat wonderverhalen bijna altijd komen uit een tijd of regio waarin wetenschap niet of nauwelijks een rol speelt. Ook zinspeelde hij er nog even op dat natuurwetten een Wetgever impliceren, maar dat berust op het verhaspelen van twee verschillende betekenissen van het woord “wet” (beschrijven vs. voorschrijvend), een equivocatio dus.
Ik denk dat de vraag naar de relatie tussen wetenschap en geloof eigenlijk uit drie verschillende vragen bestaat: 1) hoe hebben ze zich in de geschiedenis tot elkaar verhouden, 2) hoe verhouden ze zich in het filosofische debat tot elkaar en 3) hoe verhouden ze zich bij individuele wetenschappers tot elkaar.
De eerste vraag, de historische, is uiterst complex. Hier zijn vele boeken over vol geschreven. Een bepaalde tijd was het een populaire opvatting dat wetenschap en geloof constant met elkaar in conflict waren, ook wel de ‘oorlogsthese’ genoemd. Historisch onderzoek van de laatste decennia heeft echter aangetoond dat dit beeld te simplistisch is. Veel grote wetenschappers waren gelovig en bedreven wetenschap ter ere van de Schepper, die de natuur zo ordelijk geschapen had dat zij bestudeerd kon worden. Dat neemt echter niet weg dat er wel degelijk conflicten waren en dat het de religieuze opvattingen waren die aanpast moesten worden. Het geocentrisme en alle religieuze opvattingen die daarmee samenhingen, moest radicaal op de schop toen de wetenschap had aangetoond dat het onjuist was. Waar Newton God nog nodig had om de hemellichamen af en toe bij te sturen, werd door verder wetenschappelijk onderzoek duidelijk dat God in deze functie overbodig was. De op de Bijbel gebaseerde ouderdom van de aarde is door de ontwikkeling van de geologie onhoudbaar gebleken, evenals de zondvloed uit Genesis. Darwin heeft Gods functie als Schepper van soorten overbodig gemaakt en laten zien dat het Bijbelse scheppingsverhaal historisch niet klopt. Hierdoor is ook de christelijke doctrine van de zondeval onhoudbaar geworden. Dit zijn slechts enkele voorbeelden, en dan zwijg ik nog maar wat de archeologie en historische Bijbelkritiek zeggen over de ontstaansgeschiedenis en betrouwbaarheid van de Bijbel.
Naast geschiedkundig (vraag 1) en sociologisch (vraag 3) oogpunt, kun je ook vanuit filosofisch oogpunt naar de relatie tussen geloof en wetenschap kijken (vraag 3). Ik heb dat hierboven al even gedaan door te stellen dat wetenschap geloof overbodig maakt. Voor zover geloof empirisch toetsbare beweringen doet, en dat is altijd in meer of mindere mate het geval, betreedt ze het domein van de wetenschap. Als iemand zegt een religieuze ervaring gehad te hebben en dat dit door God komt, kun je betogen dat er betere wetenschappelijke verklaringen zijn waarbij God niet nodig is. Hetzelfde geldt voor wonderen en ‘schepping’. Dit argument is uitgebreid uitgewerkt door Herman Philipse in zijn verzameling opstellen 'Atheistisch manifest & De onredelijkheid van religie' (Bert Bakker, 2004), waarnaar ik de lezer gaarne verwijs.
Wat de laatste vraag betreft, stelde Louis dat wetenschappers niet ongeloviger zijn dan niet-wetenschappers. In de vragenronde heb ik hem hierover een vraag gesteld, omdat uit onderzoek is gebleken dat dit onjuist is: wetenschappers zijn wel degelijk ongeloviger. Van de Amerikaanse topwetenschappers gelooft namelijk slechts 7% in een persoonlijke God, en dit percentage is gedaald door de decennia heen [1]. Uit een ander en recenter Amerikaans onderzoek kwam ook naar voren dat wetenschappers in het algemeen beduidend minder gelovig zijn [2], maar niet zo ongelovig als de topwetenschappers. Volgens de onderzoekers van deze studie [2] komt dit vooral doordat mensen bij wie religie in de opvoeding geen of een kleine rol heeft gespeeld, eerder wetenschapper worden. Een gelovige opvoeding verkleint dus de kans dat iemand zich ontwikkelt tot wetenschapper. Louis zei op de hoogte te zijn van dergelijk onderzoek, maar het is mij niet duidelijk geworden waarom hij dan toch beweert dat wetenschappers niet ongeloviger zijn dan niet-wetenschappers, terwijl dit feitelijk onjuist is.
Natuurlijk zeggen dergelijk cijfers op zichzelf niet of geloof en wetenschap wel of niet compatibel zijn (dat zou de drogreden argumentum ad populum zijn), maar het zegt wel degelijk wat over hoe de relatie tussen wetenschap en geloof beleefd wordt door wetenschappers. Als deze relatie harmonieus zou zijn, zou je niet zulke grote verschillen verwachten tussen wetenschappers en niet-wetenschappers. Ik denk dat dit te maken heeft met de houding die een wetenschapper heeft: hij is bereid alles kritisch te onderzoeken en baseert zich op evidentie. Dit is fundamenteel verschillend van de houding van een gelovige, zoals een christen, die bepaalde doctrines (Jezus is God geïncarneerd, hij is gestorven voor onze zonden, er is een leven na de dood, enz.) aanneemt. Hier is geen evidentie voor en je kunt het ook niet kritisch onderzoeken. Hierdoor zal een wetenschapper minder snel geneigd zijn religieuze doctrines te geloven. Als gelovige moet je eerst geloven en dan zien (Joh. 20:29; Heb. 11:1), als wetenschapper eerst zien dan geloven. Dit zijn twee fundamenteel verschillende houdingen.
Daarom denk ik dat de relatie tussen wetenschap en geloof altijd problematisch is en zal blijven. Dat is ze in het verleden geweest, kun je op grond van een filosofisch argument verdedigen en wordt zo beleefd door vele wetenschappers, zeker door de topwetenschappers. Het conflictmodel is te simplistisch, maar van frictie is zeker sprake. Het kan terecht een heet hangijzer genoemd worden.
Referenties
1. Larson, E.L., Witham, L. (1998) Leading scientists still reject God, Nature, 394:313, hier gratis beschikbaar.
2. Howard Ecklund, E., Scheitle, C.P. (2007) Religion among Academic Scientists: Distinctions, Disciplines, and Demographic, Social Problems, 54:289–307.