Eén van de grootste problemen in het leven van elk mens is dat van het lijden. Elk mens wordt hiermee geconfronteerd, zij het de een (aanzienlijk) meer dan de ander. Dit gebeurt zowel op persoonlijke schaal (het verliezen van een geliefde, omgaan met ziekte) als op grote schaal (genocide, natuurrampen, epidemieën). Elk mens zal een manier moeten vinden om hiermee om te gaan. Voor de gelovige komt naast het leed zelf echter nog een extra probleem: hoe is dit leed te rijmen met een almachtige, alwetende en liefdevolle God?
Dit probleem, en de Bijbelse antwoorden op dit probleem, staan centraal in het meest recente boek van Bijbelwetenschapper Bart Ehrman: God's Problem: How the Bible Fails to Answer Our Most Important Question--Why We Suffer (HarperOne, 2008). Ehrman is een eminent nieuwtestamenticus aan de University of North Carolina at Chapel Hill. Hij is in zijn eigen vakgebied vooral bekend vanwege zijn introductie tot het Nieuwe Testament (The New Testament: A Historical Introduction to the Early Christian Writings, 5e editie in 2007 uitgebracht bij OUP). Met zijn Misquoting Jesus: The Story Behind Who Changed the Bible and Why (HarperOne, 2007) is hij ook bekend geworden bij een breder publiek. In dat boek laat hij aan een breed publiek zien wat nieuwtestamentici al vrij lang weten: het Nieuwe Testament (NT) is, op z’n zachts gezegd, niet foutloos overgeleverd van de originelen tot de huidige Bijbelvertalingen.
Ehrmans meeste recente boek, over het probleem van het lijden, dat hij terecht bestempelt als God’s problem, is een vrij persoonlijk boek, in tegenstelling tot zijn andere boeken. Hij vertelt niet alleen uitgebreid over hoe hij “kicking and screaming” van evangelisch christen, via liberaal christen, afvallig is geworden, maar ook over het leed dat hem en zijn naasten persoonlijk heeft getroffen. Dit combineert hij met zijn vakgebied als Bijbelwetenschapper door de Bijbelverhalen die een antwoord proberen te geven op Gods probleem historisch en kritisch te analyseren. De hoofdstukken in het boek (afgezien van inleiding en conclusie) hebben grosso mode dezelfde opbouw. Elk hoofdstuk begint met te benadrukken hoe groot Gods probleem is aan de hand van het vele grote en kleine leed dat de wereld kent. Vervolgens analyseert hij de Bijbelse antwoorden op dit probleem, waarbij hij en passant ingaat op een aantal andere Bijbelse kwesties (die overigens weinig nieuws bevatten voor degenen die bekend zijn met zijn andere werk). Hij sluit elk hoofdstuk af met zijn eigen oordeel over de gegeven antwoorden. Dit oordeel is altijd vernietigend (met uitzondering van Prediker, waarover later meer): God heeft een werkelijk probleem, de gelovige dus ook.
Het eerste antwoord dat hij analyseert is wat hij de klassieke opvatting over lijden noemt. Dit is niet, zoals vele hedendaagse gelovigen misschien zullen denken, dat leed te wijten is aan misbruikte vrije wil (daarover is in de Bijbel bijzonder weinig te vinden!), maar dat leed een straf van God is voor de zonden van mensen. Deze opvatting is prominent aanwezig in het Oude Testament (OT): het joodse volk wordt gestraft door God omdat ze zich niet aan Zijn wetten houden. Niet zelden komt dit door het aanbidden van andere goden (monotheïsme is pas later uitgevonden), waar de jaloerse Bijbelse God bijzonder slecht tegen kan. Deze opvatting is echter problematisch, vooral omdat dit in strijd is met het feit dat de vromen evenveel lijden als de zondaars.
De volgende opvatting die Ehrman bespreekt is redemptive suffering (verlossend lijden): leed leidt tot, of is zelfs noodzakelijk voor, iets positiefs. Dit blijkt uit een aantal verhalen uit het OT, maar staat daarin niet zo centraal als in het NT. Een centrale boodschap in het NT is immers dat door Jezus’ lijden aan het kruis hij de mens verlossing heeft gebracht. Ook deze opvatting is echter problematisch volgens Ehrman. Ofschoon het zo is dat leed soms kan leiden tot iets positiefs, is dit lang niet altijd het geval. Er is genoeg leed dat geen enkel nut dient.
Twee boeken uit de Bijbel die mij persoonlijk het meest boeien zijn Job en Prediker. Ook deze boeken proberen een antwoord te geven op Gods probleem, en uiteraard bespreekt Ehrman deze ook. Hij onderscheidt terecht de twee verschillende antwoorden die in Job te vinden zijn (dat er twee verschillende antwoorden zijn komt door de ontstaansgeschiedenis van het boek). Het eerste antwoord, te vinden in het prozaïsche deel aan het begin en eind van het boek, komt erop neer dat Jobs leed te wijten is aan een weddenschap die God heeft met de satan. De satan daagt God uit om te laten zien dat Job ook trouw blijft in tijd van grote tegenspoed, een test of faith dus. God stemt in en geeft de satan toestemming om Job het grootste leed te bezorgen (!), zolang hij er maar niet aan sterft. God wint de weddenschap en beloont Jobs trouw door zijn grote verlies te vervangen door nieuwe rijkdommen. “What kind of God is this?” (p. 172), die leed laat aanrichten om zijn punt te bewijzen, vraag Ehrman zich terecht af. Het tweede antwoord is te vinden in het poëtische deel van het boek Job. Hierin is het God zelf die direct een antwoord geeft op Jobs leed in de vorm van twee redes. Gods ‘antwoord’ komt in feite neer op een hautain “Wie ben jij als nietig mens om Mij ter verantwoording te roepen?”, waarmee Job inschikt. Dit is in wezen helemaal geen antwoord, maar een ontwijking van de vraag. Ehrman concludeert terecht dat ook in het boek Job geen zinnige oplossing te vinden is voor Gods probleem.
Het boek Prediker, mijn persoonlijke favoriet, is een opzienbarend boek. Niet alleen omdat het een leven na de dood resoluut weerspreekt en carpe diem als levensraad geeft, maar ook omdat het een ‘antwoord’ geeft op het probleem van het lijden dat mijns inziens het enige zinnige is: er is geen antwoord, lijden doesn’t make sense. Leed treft zowel goede als slechte mensen, er is geen onderscheid. Het is niet de schuld van God, maar inherent aan het bestaan. Het enige wat we eraan kunnen doen is het lijden zoveel mogelijk proberen te vermijden. Ehrman stemt in met de opvattingen van Prediker.
De laatste oplossing die Ehrman bespreekt voor Gods probleem is de eschatologische: de wereld bevindt zich in het eind der tijden en God zal snel ingrijpen om alles goed te maken. Deze opvatting leefde erg rond het begin van onze jaartelling en is zowel terug te vinden in het OT-boek Daniël als in het NT. Zelfs Jezus dacht (als we de evangeliën mogen geloven) dat de generatie waarin hij leefde de laatste zou zijn. Ook Paulus is deze opvatting toegedaan, gezien zijn (authentieke) brieven. Het probleem met deze opvatting is echter evident: het eind der tijden is nooit gekomen. In elke generatie zijn er mensen geweest die meenden dat de hunne de laatste was, maar elke keer zaten ze er naast.
Dit boek van Ehrman gaat over één van de belangrijkste en oudste vragen die mensen zichzelf gesteld hebben: waarom is er zoveel leed in de wereld? Voor de gelovige komt daar nog een vraag bij: hoe rijm ik dit leed met mijn geloof in God? Volgens Ehrman is dit niet te rijmen. Er is sprake van een groot en werkelijk probleem. De antwoorden die mensen hebben gegeven en die ook in de Bijbel te vinden zijn, zijn niet afdoende. De enige uitzondering daarop is het antwoord van Prediker: er is geen zinnig antwoord. Uit Ehrmans analyse blijkt ook dat de Bijbel niet één antwoord geeft, maar verschillende, die onderling tegenstrijdig zijn. Dit is overigens logisch als je beseft dat de Bijbel mensenwerk is, geschreven door auteurs met verschillende opvattingen die in verschillende tijden leefden.
In kan me volledig vinden in de conclusie van Ehrman. Het probleem van het lijden is misschien wel het oudste en meest krachtige argument tegen het bestaan van God. Dit komt des te meer doordat het een zeer persoonlijk en existentieel argument is, het probleem is letterlijk aan den lijve te ondervinden. Ik denk daarom ook dat het één van de belangrijkste redenen is waarom sommige mensen niet (meer) kunnen geloven in het bestaan van God. De meeste godsdienstfilosofische argumenten zijn zuiver beredenerend, maar het probleem van het lijden heeft ook een sterke emotionele component, wat het argument zo krachtig maakt.
Op grond van het bovenstaande zou je denken dan Ehrman een atheïst is, maar dat weerspreekt hij nadrukkelijk. Hij beschouwt zich als een agnost, en daar zit mijn enige probleem met dit boek. Hij schrijft hierover: “I don’t know if there is a God. I don’t call myself an atheist, because to declare affirmatively that there is no God (the declaration of atheists) takes far more knowledge (and chutzpah) than I have. How would I know if there’s a God?” (p. 125). Het lijkt erop dat hij hier twee fouten maakt. Ten eerste: een atheïst denkt niet noodzakelijk dat God niet bestaat, maar denkt niet dat God bestaat. Ten tweede denkt Ehrman blijkbaar dat het nodig is om heel wat meer kennis te hebben dan een sterfelijke vermag om niet te denken dat God bestaat, en zeker om te denken dat God niet bestaat. Hij vergeet hierbij echter dat het een kwestie van waarschijnlijkheid is, niet van absolute zekerheid. Geen enkele atheïst zal met absolute zekerheid kunnen zeggen dat God niet bestaat, maar dat betekent niet dat we het daarom maar in het midden moeten houden (agnosticisme). Zou Ehrman ook een agnost zijn wat het bestaan van Zeus, Osiris, Thor of de tandenfee betreft? Hij kan evenmin zeker weten dat zij niet bestaan, maar acht het ongetwijfeld waarschijnlijker dat ze niet bestaan dan dat ze wel bestaan, wat hem wat deze wezens betreft een 'atheïst' maakt. Zijn hele boek pleit voor de onwaarschijnlijkheid van God, wat hij zelf ook aangeeft. Waarom hij zich dan niet gewoon een atheïst noemt, blijft voor mij een raadsel.
Concluderend vind ik het een sterk boek. Ehrman laat zien dat het probleem van het lijden een groot en reëel probleem is, en dat de gegeven antwoorden niet afdoende zijn om het op te lossen. God is dus niet op redelijke wijze vrij te pleiten voor het leed in de wereld, het blijft een probleem voor Zijn bestaan, God’s problem.