Gelovigen die de Bijbel als het Woord van God zien, verwijzen voor een goede moraal vaak naar de Bijbel. De Bijbel is Gods Woord en daar dienen we ons aan te houden, beweren ze. De passages over slavernij zien zij blijkbaar over het hoofd. Dit artikel laat het Bijbelse standpunt ten opzichte van slavernij zien. Lees en huiver!
De Bijbel heeft het veelvuldig over slavernij, zoals uit de onderstaande passages blijkt. God keurt slavernij goed en dringt soms zelfs aan op het houden van slaven. Ook staan er uitgebreid richtlijnen beschreven over hoe slaven behandeld moeten worden, wat hun rechten zijn en het seksueel misbruiken van slavinnen.
Soms proberen gelovigen deze passages te verbloemen door te beweren dat met ‘slaaf’ eigenlijk (dienst)knecht bedoeld wordt. Ofschoon het Hebreeuwse woord eved inderdaad zowel ‘knecht’ als ‘slaaf’ kan betekenen, maakt de context meestal duidelijk om welke betekenis het gaat. Hetzelfde geldt voor de Griekse woorden doulos en pais (dat ook nog ‘kind’ kan betekenen). De grote woordenboeken en commentaren zijn hier ook duidelijk over. Het Griekse diakonos betekent overigens ook ‘dienaar’, maar nooit 'slaaf'.
In de hieronder besproken passages is het zonneklaar dat het om slavernij gaat: de slaaf wordt gezien als eigendom waarmee bijna zonder restricties gedaan mag worden wat de eigenaar wil, waaronder slaan en bij vrouwen soms seks. Ook blijkt dat slaven soms het resultaat zijn van verovering, oorlogsbuit dus. Deze jonge vrouwen mogen als vrouw genomen worden door de veroveraar, wat feitelijk neerkomt op verkrachting en seksslavernij. De vergelijking met een modern, vrijwillig dienstverband, die door sommige goedpraters wordt gemaakt, is dan ook niet alleen volstrekte onjuist, maar zeer ongepast.
Het toe-eigenen van slaven
God geeft aan dat als je slaven nodig hebt, je die moet halen uit omringende landen. Deze slaven zijn je bezit en zullen voor altijd je slaaf blijven. Dit geldt echter niet voor het eigen volk (discriminatie dus).
Leviticus 25:44-46:
Als slaven en slavinnen kun je mensen kopen uit de omringende volken, of vreemdelingen die bij jullie wonen of de nakomelingen die zij in jullie land hebben gekregen. Die slaven en slavinnen zijn je eigendom, je kunt hen als erfelijk bezit aan je nakomelingen nalaten; zij zullen voor altijd als slaaf voor je blijven werken. Maar je volksgenoten, de Israëlieten, je eigen verwanten, mag je nooit als slaven afbeulen.
Vrouwen mogen bij een verovering als buit worden gezien en mogen als eigen vrouw gemaakt worden. Van deze vrouwen is dus eerst de familie uitgemoord en daarna moeten ze met de dader mee om feitelijk als seksslavin te dienen.
Deuteronomium 21:10-13 (zie ook Numeri 31:1-19):
Als u ten strijde trekt tegen de vijand, en de HEER, uw God, levert hem aan u uit, en u ziet onder de mensen die u krijgsgevangen maakt een mooi meisje dat bij u in de smaak valt en dat u tot uw vrouw wilt maken, en u neemt haar mee naar huis, dan moet zij haar hoofd kaalscheren, haar nagels knippen en de kleren die ze als krijgsgevangene droeg afleggen. Gedurende een maand mag ze in uw huis om haar vader en haar moeder treuren. Daarna mag u met haar slapen en kan ze uw vrouw worden.
In de volgende passage uit de '10 geboden' wordt de slaaf (de vrouw overigens ook) op één lijn geplaatst met het huis, rund, ezel en andere eigendommen:
Exodus 20-17 (zie ook Deutronomium 5:21):
Zet uw zinnen niet op het huis van een ander, en evenmin op zijn vrouw, op zijn slaaf, zijn slavin, zijn rund of zijn ezel, of wat hem ook maar toebehoort.
De rechten van de slaaf en hun behandeling
Slaven hebben zeer beperkte rechten die de meester bepaalt, zoals blijkt uit onderstaande passages. Slaven werden gezien als eigendommen en konden gekocht en weer verkocht worden.
Exodus 21:2-6:
Wanneer je een Hebreeuwse slaaf koopt, moet hij je zes jaar lang dienen; in het zevende jaar mag hij als vrij man vertrekken, zonder iets te hoeven betalen. Als hij alleen is gekomen, moet hij ook alleen weggaan; was hij getrouwd, dan mag zijn vrouw met hem meegaan. Als zijn meester hem een vrouw heeft gegeven en zij heeft hem zonen of dochters gebaard, blijven de vrouw en haar kinderen eigendom van de meester en moet de slaaf alleen weggaan. Mocht hij echter te kennen geven dat hij zo aan zijn meester en aan zijn vrouw en kinderen gehecht is dat hij niet als vrij man wil vertrekken, dan moet zijn meester hem naar het heiligdom brengen, hem tegen de deur of de deurpost zetten, en zijn oor met een priem doorboren. Hij blijft dan voorgoed zijn slaaf.
Exodus 21:7-8:
Wanneer iemand zijn dochter als slavin verkoopt, kan zij niet vrijkomen zoals de mannelijke slaven. Als haar meester haar voor zichzelf bestemd had en zij hem niet meer aanstaat, moet hij haar laten terugkopen; hij heeft niet het recht haar aan derden te verkopen, omdat hij zijn verplichtingen tegenover haar niet is nagekomen.
Als een man seks heeft met een slavin die voor een ander bestemd was, moet hij een ram offeren voor vergeving.
Leviticus 19:20-22:
Als een man seksuele omgang heeft met een slavin die voor een andere man bestemd was, en ze was nog niet vrijgekocht of vrijgelaten, moet hij een schadeloosstelling betalen. Ze hoeven niet ter dood gebracht te worden, want de vrouw was nog niet vrij. De man moet als hersteloffer voor de HEER een ram naar de ingang van de ontmoetingstent brengen. Door de ram ten overstaan van de HEER te offeren, voltrekt de priester voor de man in kwestie de verzoeningsrite voor datgene waaraan hij zich schuldig heeft gemaakt, en krijgt hij vergeving voor zijn zonde.
Een mannelijke slaaf moet worden besneden. Dit is op latere leeftijd erg pijnvol en destijds levensbedreigend.
Genesis 17:12-13:
In elke generatie opnieuw moet iedereen van het mannelijk geslacht besneden worden wanneer hij acht dagen oud is. Dit geldt niet alleen voor wie tot je eigen volk behoort maar ook voor jullie slaven, of ze nu bij jullie geboren zijn of van vreemdelingen zijn gekocht; iedereen die bij jullie geboren is of door jullie is gekocht, moet worden besneden. Zo zal dit verbond met mij voorgoed zichtbaar zijn aan jullie lichaam.
Hoewel een meester zijn slaaf mocht slaan, moet hij zware verwondingen aan de ogen en tanden voorkomen.
Exodus 21:26-27:
Wanneer iemand zijn slaaf of slavin zodanig in het oog treft dat dit verloren gaat, moet hij hem of haar als vergoeding voor dat oog vrijlaten. En als hij zijn slaaf of slavin een tand uitslaat, moet hij hem of haar als vergoeding voor die tand vrijlaten.
Ook mag de slaaf niet zo erg geslagen worden dat die er aan overlijdt, hij moet nog minstens een paar dagen blijven leven.
Exodus 21:20-21:
Wanneer iemand zijn slaaf of slavin met een stok slaat en hij of zij sterft ter plekke, dan moet er vergelding plaatsvinden. Als de slaaf of slavin nog enkele dagen in leven blijft, gaat de eigenaar vrijuit; door het verlies van zijn eigendom is hij genoeg gestraft.
In de volgende passage heeft Abraham seks met de slavin van zijn vrouw omdat zijn vrouw zelf geen kinderen kon krijgen en daar teleurgesteld om is.
Genesis 16:1-6:
Abrams vrouw Sarai baarde hem geen kinderen. Nu had zij een Egyptische slavin, Hagar. 'Luister,' zei Sarai tegen Abram, 'de HEER houdt mijn moederschoot gesloten. Je moest maar met mijn slavin slapen, misschien kan ik door haar nakomelingen krijgen.' Abram stemde met haar voorstel in en Sarai gaf hem haar Egyptische slavin Hagar tot vrouw; Abram woonde toen tien jaar in Kanaän. Hij sliep met Hagar en zij werd zwanger. Toen Hagar merkte dat ze zwanger was, verloor ze elk respect voor haar meesteres. Sarai zei tegen Abram: 'Voor het onrecht dat mij wordt aangedaan ben jij verantwoordelijk! Ik heb je mijn slavin ter beschikking gesteld, en nu ze weet dat ze zwanger is toont ze geen enkel respect meer voor mij. Laat de HEER maar beoordelen wie er in zijn recht staat: ik of jij.' Abram antwoordde: 'Het is jouw slavin, doe met haar wat je goeddunkt.' Toen maakte Sarai haar het leven zo zwaar dat ze vluchtte.
Hier heeft Jakob seks met slavinnen waardoor de slavinnen zwanger werden. De slavinnen werden gebruikt om kinderen bij te verwekken.
Genesis 30:1-13:
Omdat Rachel geen kinderen van Jakob kreeg, was ze jaloers op haar zuster. 'Geef mij kinderen,' zei ze tegen Jakob, 'anders ga ik dood!' Jakob werd kwaad en antwoordde: 'Ik ben toch zeker God niet? Híj onthoudt jou het moederschap!' 'Neem mijn slavin Bilha dan,' zei ze, 'en slaap met haar. Als zij kinderen baart, zal ik die op mijn knieën nemen; dan krijg ik door haar toch nakomelingen.' Dus gaf ze hem haar slavin Bilha tot vrouw en Jakob sliep met haar. Bilha werd zwanger en baarde Jakob een zoon. Toen zei Rachel: 'God heeft mij recht gedaan: hij heeft mij verhoord en mij een zoon gegeven.' Daarom noemde ze hem Dan. Opnieuw werd haar slavin Bilha zwanger, en ze baarde Jakob nog een zoon. 'Ik heb een zware strijd met mijn zuster gevoerd,' zei Rachel, 'maar ik heb gewonnen.' Ze noemde het kind Naftali. Omdat Lea geen kinderen meer kreeg, gaf zij Jakob haar slavin Zilpa tot vrouw. En Zilpa, de slavin van Lea, baarde Jakob een zoon. 'Het geluk is met mij!' zei Lea, en ze noemde hem Gad. Toen haar slavin Zilpa Jakob een tweede zoon baarde, zei Lea: 'Wat ben ik nu gelukkig! Alle vrouwen zullen mij gelukkig prijzen.' Ze noemde het kind Aser.
Golden deze wetten alleen vroeger?
Christenen proberen hier soms onderuit te komen door te beweren dat deze wetten alleen golden in die tijd, in die cultuur. Hoewel dit de wetten natuurlijk niet minder gruwelijk en mensonterend maakt, dacht Jezus hier toch heel anders over.
Mattheüs 5:17-19:
Denk niet dat ik gekomen ben om de Wet of de Profeten af te schaffen. Ik ben niet gekomen om ze af te schaffen, maar om ze tot vervulling te brengen. Ik verzeker jullie: zolang de hemel en de aarde bestaan, blijft elke jota, elke tittel in de wet van kracht, totdat alles gebeurd zal zijn. Wie dus ook maar een van de kleinste van deze geboden afschaft en aan anderen leert datzelfde te doen, zal als de kleinste worden beschouwd in het koninkrijk van de hemel. Maar wie ze onderhoudt en dat aan anderen leert, zal in het koninkrijk van de hemel in hoog aanzien staan.
Lucuas 16:17:
Maar nog eerder vergaan hemel en aarde dan dat er ook maar één tittel van de wet wegvalt.
De Wet (de Wet is de Torah, de eerste vijf boeken van het Oude Testament: Genesis, Exodus, Leviticus, Numeri en Deutronomium) waarin de meeste van deze passages over slavernij staan, blijft dus van kracht zolang de hemel en aarde bestaan, ook vandaag dus nog. Dit is ook niet zo gek gezien het feit dat Jezus een jood was die zich aan de Wet moest houden. In de tijd van Jezus was slavernij heel normaal, zoals ook blijkt uit een aantal Bijbelse passages uit het Nieuwe Testament (o.a. Mat. 18:25, Mar. 14:65). Jezus moest dus zeker ervan af geweten hebben, toch veroordeelt hij het nergens.
Verder blijkt uit vele passages dat God onveranderlijk is (o.a. Num. 31:19, Ez. 24:14, Jak 1:17). De moraal (waaronder dus het houden van slaven) die Hij toen had, heeft Hij dus nog steeds.
God, slaverij en de Bijbel als moreel leidraad
Uit het bovenstaande blijkt dus duidelijk dat God niet alleen geen moeite heeft met slavernij, maar dit zelfs sanctioneert en ertoe aanzet. Hoe is dit te rijmen met het idee van een almachtige en algoede God? Dat hier iets – op z’n zachts gezegd – nogal wringt, moge duidelijk zijn. Het is dan ook niet verwonderlijk dat gelovigen verschillende pogingen hebben gedaan om dit theologisch-filosofische probleem om te lossen. Ik meen dat al deze pogingen onsuccesvol zijn. Hierboven hebben we al gezien dat de tegenwerping dat het slechts om (dienst)knechten in plaats van slaven gaat onhoudbaar is, evenals de vergelijking met een modern dienstverband.
Een veelgehoorde tegenwerping is dat je dit soort passages in hun eigen tijd moet zien, een tijd waarin slavernij normaal was. In vergelijking met de omringende volkeren en hun wetten was Israël met de Bijbelse wetten zo slecht nog niet. Dit is Bijbelwetenschappelijk waar, maar het theologisch-filosofische probleem is hiermee niet opgelost. Voor wie meent dat God algoed en onveranderlijk is, werkt deze relativering immers niet. Als moraal objectief is, wat door veel gelovigen beweerd wordt, werkt dit nog minder. Slavernij en verkrachting zijn óf objectief gruwelijk (los van tijd en plaats), maar dan zou een algoede God het nooit toestaan, óf God vond het destijds niet zo’n probleem, maar nu wel, maar dan is God veranderlijk en past Hij zich blijkbaar aan aan onze morele inzichten. Beide hoorns van het dilemma zijn problematisch.
Ook wordt soms tegengeworpen dat God het beter maakt dan de toen gelden praktijk, die nóg erger waren. Iets zeer gruwelijks wat minder gruwelijk maken, maakt het natuurlijk niet goed. De gelovige zit nu nog steeds met de problemen met de vorige tegenwerping.
Of er wordt gesteld dat afschaffing destijds onmogelijk was, de maatschappij en economie draaiden er te veel op. God had echter minstens die wens van afschaffing uit kunnen spreken, maar doet dat niet. Daarnaast zijn er ook buiten de Bijbel in de oudheid pogingen om dit soort wetten af te schaffen of minstens te verbeteren. En verder: hoe kan iets onmogelijk zijn voor de Almachtige? Waarom zijn mensen later wél in staat gebleken te doen wat God blijkbaar niet kan?
Dit proces van afschaffing van slavernij (abolitionisme) heeft vele eeuwen geduurd, vond niet overal tegelijk plaats en is zelfs nu nog niet overal geheel voltrokken (dwangarbeid, seksuele uitbuiting komen nog voor). In het Westen begon het afschaffingsproces vooral in de 18e eeuw onder verschillende invloeden. De geschiedenis van de afschaffing is dus complex. Het zijn zowel gelovigen als ongelovigen geweest die hieraan bijgedragen hebben, op verschillende gronden. Gelovige abolitionisten vonden hiervoor vaak inspiratie in de Bijbel, ironisch genoeg hetzelfde boek waarmee slavernij eeuwenlang juist gerechtvaardigd is. Het idee dat slavernij juist door invloed van het christendom is afschaft, wordt eenvoudig weersproken door het feit dat in de Middeleeuwen – tien jaar van christelijke dominantie – de slavernij niet is afgeschaft, maar dat dit juist gebeurde in de tijd dat de invloed van het christendom minder werd (Verlichting).
We zien dus dat de Bijbelse God een moraal afkondigt met gruwelijke wetten, maar dat kan niet als God algoed en almachtig is. De Bijbelse God kan daarmee niet de klassieke God van het theïsme zijn. Daarnaast zien we dat de Bijbel niet als een moreel leidraad kan dienen, want op grond van een externe maatstaf verwerpt ook de gelovige terecht dit soort slavernijwetten. Gelovigen kersenplukken dus uit de Bijbel voor hun moraal. We zijn slavernij als verwerpelijk gezien door een veranderde morele tijdsgeest, niet doordat we meer volgens de Bijbel zijn gaan leven. De mooie teksten uit de Bijbel kunnen hooguit ter morele inspiratie dienen, maar dan is op externe gronden al een keuze gemaakt welke teksten moreel navolgenswaardig zijn.
Dit artikel heeft in 2022 een update gekregen.